Dossier: kinder- en jeugdliteratuur vertalen

Geplaatst op: 16 september 2020

In dit Kennisbankdossier vind je een verzameling beschouwingen over het vertalen van kinder- en jeugdliteratuur. Zo krijg je een indruk van wat er geschreven is door deskundigen over verschillende aspecten van het vertalen van dit genre. Het dossier vormt een startpunt om jezelf verder te verdiepen in die aspecten die jouw interesse hebben.

In de conclusie van haar hoofdstuk over het vertalen van kinder- en jeugdliteratuur in Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen, stelt vertaler, docent en onderzoekster Goedele De Sterck: ‘Kinder- en jeugdboeken zijn uit zowel kwantitatief als kwalitatief oogpunt bijzonder relevant. De secundaire status die ze van oudsher krijgen toegedicht is een mythe. Het is aan de actoren van het literaire veld, inclusief de vertaler, om deze mythe uit de wereld te helpen.’ In dit dossier wordt aandacht besteed aan een aantal aspecten die de vertaling van werk in dit domein bijzonder, en bijzonder complex maken. Voor literatuurverwijzingen, meer voorbeelden, theoretische en praktische reflecties en ook bijvoorbeeld cijfers over de markt voor dit domein, verwijzen we graag naar De Sterck.

In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is het vertalen van kinder- en jeugdliteratuur een van de meest complexe subdisciplines uit het domein literair vertalen. Kinder- en jeugdliteratuur weerspiegelt vaak de morele en ideologische opvattingen van de wereld van de volwassenen: ‘Volgens de traditionele opvatting over jeugdliteratuur moeten boeken voor kinderen bestaande waarden en verwachtingspatronen bevestigen, zodat jonge lezers zich veilig aan de verhalen kunnen overgeven: de plot moet makkelijk te volgen zijn en er mogen alleen concrete en vertrouwde onderwerpen behandeld worden (Nikolajeva 67)’ (geciteerd in Joosen). Maar zoals bijvoorbeeld het werk van Annie M.G. Schmidt in het Nederlandse taalgebied bewijst, en dat van Roald Dahl in het Engelse, en Astrid Lindgren in het Zweedse, is ook verzet tegen de heersende normen vaak zowel een inspiratiebron als een thema in het genre.

Nauw verwant aan de morele en ideologische kanten zijn de didactische aspecten van kinderliteratuur: kinderen lezen om te leren – niet alleen om te leren lezen, maar ook om de wereld te leren kennen. De wereld zoals de kinderboekauteur deze aan zijn lezers voorhoudt is uiteraard een subjectieve weerspiegeling ervan: ook hier spelen dus morele en ideologische factoren weer een rol.

De didactische, morele en ideologische opvattingen die zichtbaar zijn in de kinder- en jeugdliteratuur uit een bepaalde broncultuur – en die sterk gebonden zijn aan bepaalde periodes – zijn zelden die van de doelcultuur (hoe dicht cultuurgebieden ook bij elkaar lijken te liggen). Die discrepantie zal dan ook vaak leiden tot een vorm van censuur in de vertalingen.[1] In het naoorlogse Duitsland, bijvoorbeeld, werden lange tijd in vertalingen van Pipi Langkous de pistolen waar zij mee zwaait, wegvertaald: een dergelijke ‘verheerlijking’ van wapens paste niet in de wijze waarop Duitse kinderen werden geacht te worden opgevoed. Men had immers aan den lijve ondervonden waartoe dit zou kunnen leiden.[2]

Een kinderboek dat niet ‘goed’ afloopt, kan in vertaling worden herschreven tot een verhaal met een gelukkig einde. Wat voor de ene cultuur een onschuldige setting is, hoeft dat voor een andere niet te zijn. Hoogleraar Vertaalstudies Cecilia Alvstad geeft het volgende voorbeeld. In het Noorse jeugdboek Sofies verden (De wereld van Sofie) ontmoet de hoofdpersoon, het meisje Sofie, een oudere, mannelijke filosoof om vier uur ’s nachts in een kerk. Het tijdstip is gekozen om te doen verbeelden dat op dat moment als het ware de middeleeuwen begonnen – en ieder uur dat ze in de kerk zijn stelt vervolgens een eeuw voor (Sofie moet vervolgens ook nog eens een smoesje verzinnen om voor haar ouders te verklaren waarom ze vervolgens op zo’n vreemd tijdstip thuiskomt). In de Amerikaanse vertaling ontmoeten het meisje en de filosoof elkaar om acht uur ’s morgens, een minder verdacht tijdstip, waardoor alle didactische symboliek en speelsheid wordt wegvertaald (en het smoesje niet meer nodig is: morele opluchting alom).

Krachttermen vormen vaak (morele) vertaalproblemen (niet alleen in kinder- en jeugdliteratuur): de vertaler zal steeds moeten afwegen of en op welke manier krachttermen worden weergegeven in de doeltekst. De uitgever of redacteur kan in dat soort beslissingen ook een rol spelen. Ook het censureren van doeltaalvarianten om brontaalvarianten te weerspiegelen (het Catalaans en Galicisch in Spanje, bijvoorbeeld), kan van hogerhand worden ingezet om ideologische opvattingen te propageren (namelijk dat Castiliaans de norm is). Ook kan homogenisering een norm zijn: in de Castiliaanse vertaling van de Harry Potter-boeken, wordt Hagrids sterk gemarkeerde, ‘platte’ taalgebruik wegvertaald, ‘gezuiverd’, zou je kunnen zeggen, omdat het een slecht voorbeeld voor de Spaanse lezers zou zijn.

Illustraties in kinderboeken kunnen ook worden gecensureerd om een meer acceptabele moraal te weerspiegelen. Kleine meisjes die in Scandinavische kinderboeken zonder bikinitopje in het water spelen, krijgen in Amerikaanse vertalingen vaak een reepje textiel over het bovenlijf getekend.

Al deze voorbeelden maken eens te meer duidelijk dat volwassenen de richtingbepalende lezers van kinder- en jeugdliteratuur zijn. Maar die volwassenen maken ook op ‘onschuldiger’ wijze onderdeel uit van het doelpubliek. Dit valt onder de noemer ‘dual readership’: volwassenen lezen zelf kinder- en jeugdliteratuur, en ze zijn natuurlijk de voorlezers ervan. Auteurs maken hen dan ook vaak impliciet of expliciet onderdeel van hun doelpubliek. Dubbelzinnigheden die kinderen ontgaan maar volwassenen niet, bijvoorbeeld, zijn een vast ingrediënt van bekende sprookjes.

In ‘Roodkapje’ zoals vastgelegd door Charles Perrault, wordt gebruikt gemaakt van, zoals Lonneke Dortmans stelt, ‘de onderhuidse spanning en vooral de dubbelzinnigheid [van het woord] “deshabillé”, een term die bij kinderen niet dezelfde pikante associaties oproept als bij volwassen lezers.’ Juist kinder- en jeugdliteratuur waarin ook een publiek van volwassenen wordt aangesproken gaat het langst mee, denk aan de sprookjes van Grimm en Perrault, de verhalen van Andersen, Alice in Wonderland, Winnie the Pooh, Pinocchio. Deze boeken worden ook het vaakst, en op heel diverse manieren vertaald.

Een minder omstreden element uit het domein is de naturalisering van realia. ‘Vanuit praktisch oogpunt kan het [...] nuttig zijn om zich de volgende vraag te stellen: hoe zou de schrijver zich tot het doelpubliek hebben gericht?’, stelt De Sterck. In tegenstelling tot de strategie die de schrijvers zelf veelal hanteren, wordt door vertalers veelal uitgegaan van de doeltaallezers als ‘absolute leken’ (zie Diederik Grit): ‘vreemde’ culturele elementen of eenheden zullen vrijwel altijd worden genaturaliseerd of in doelcultuurtermen worden benaderd of omschreven (tot een zekere leeftijdsgrens, maar de keuze zal altijd worden gemaakt op basis van een inschatting van voorkennis en leesvaardigheid van het doelpubliek). Zoals De Sterck het formuleert:

“[H]oe groter de culturele afstand, hoe groter het risico dat de doeltaallezer bepaalde referenties en connotaties mist. Dit geldt in sterke mate voor kinderen en jongeren, aangezien hun kennis en leefwereld doorgaans beperkter is dan die van de gemiddelde volwassene. Als intercultureel bemiddelaar en ‘(co)auteur’ zal de vertaler alle middelen aanwenden om een versie aan te leveren die zoveel mogelijk van de oorspronkelijke tekst bewaart (intentie, taal, toon, sfeer, leeservaring) en tegelijkertijd voor de doelgroep even begrijpelijk, even leesbaar en even geloofwaardig is als het origineel. Nieuw maar herkenbaar. Anders maar vergelijkbaar.”

Vooral die beperktere ‘kennis en leefwereld’ van kinderen en jongeren, stelt de vertaler van kinder- en jeugdliteratuur voor een bijzondere uitdaging.

Twee zaken nog waar niet aan voorbij mag worden gegaan: oraliteit en de interactie van tekst en beeld. Kinderliteratuur wordt, als gezegd, ook voorgelezen, en hoe jonger de kinderen, hoe meer dat het geval zal zijn. Een kinderboek moet dus goed ‘bekken’. De schrijver besteedt aandacht aan ritme en klank. Vertalers zullen hier rekening mee moeten houden. Ook de illustraties kunnen een rol in de aanpak van een vertaling spelen. Als de oorspronkelijke illustraties ongewijzigd blijven, kun je daar als vertaler niet aan voorbijgaan. Het kinderboek Stu the Cuckatoo kan in zo’n geval niet Loe de Zeekoe worden. De Heen-en-weerwolf uit Pluk van de Pettenflet blijft in de Engelse vertaling door David Colmer een wolf, omdat de illustraties van Fiep Westendorp worden overgnomen; ‘weerwolf’ en ‘werewolf’ lijkt geen problemen op te leveren, maar ook de woordgrap ‘heen-en-weer’ moet idealiter worden verdisconteerd. Colmer maakte ervan, in Tow Truck Pluck, de Tell Me Where-Wolf.

Niet zelden is kinderliteratuur de inzet van verhitte debatten over ideologie en moraal. Dat geldt zowel voor (verouderde) normbevestigende (Enid Blyton) als voor normdoorbrekende auteurs. Van die laatste is Annie M.G. Schmidt een mooi voorbeeld, al zorgen in haar geval ook de rolbevestigende normen die Jip en Janneke weerspiegelen sinds de jaren zeventig voor discussie). Het vertalen van kinder- en jeugdliteratuur is, mede door de constant veranderende spanningen tussen ideologische en morele opvattingen tussen bron- en doelcultuur, een complexe aangelegenheid.

Bronnen

  • Alvstad, Cecilia. ‘Children’s Literature and Translation.’ Handbook of Translation Studies. Ed. Yves Gambier en Luc van Doorslaer. John Benjamins. Volume 1 (2010), pp. 22-27. Herziene versie: 2011. (linkZie ook de korte samenvatting van deze tekst door Janne Van Beek
  • Beek, Janne Van. ‘Engelsmans Alice.’ (link)
  • Beks, Neske. ‘De kracht van het woord: het n-woord in de Nederlandse vertaalpraktijk.’ (link)
  • Bootsma, Joeba, ‘Vertaalslag 2019: Vertalen anno nu.’ (link)
  • Cillekens, Babette. ‘Alice uit Wonderland: het kind in de tijd.’ Waaier: Alice in Vertalië, uit Filter 3, nr. 2 (1996), pp. 28-58. (link)
  • Dortmans, Lonneke, ‘Zeg Roodkapje, waar ga je hene?’ Filter 7, nr. 2 (2000), pp. 41-50. (link)
  • 'Enid_Blyton#Racism,_xenophobia_and_sexism' (Wikipedia). (link)
  • Grit, Diederik. ‘De vertaling van realia.’ Filter 4, nr. 4 (1997), pp. 42-48. (link)
  • Holierhoek, Jeanne. ‘Een debat in zwart-wit. De vertaling van Peau noire, masques blancs van Frantz Fanon.’ (link)
  • Joossen, Vanessa. ‘Vertalen van ’t Nederlands in ... ’t Nederlands: Adrian Chambers’ Postcards from No Man’s Land en Niets is wat het lijkt.’ Filter 10, nr. 2 (2003), pp. 21-28. (link)
  • Lindgren, Astrid. Pippi Langkous, vert. Carl Hollander. Ploegsma, 1998.
  • Schmidt, Annie M.G. Tow Truck Pluck, vert. David Colmer. Pushkin Press, 2016.
  • Sharma, Ruchira,Enid Blyton: why the Noddy author has been accused of being racist and homophobic after the Royal Mint blocked 50p coin’. (link)
  • Sterck, Goedele De. ‘Vertalen van kinder- en jeugdliteratuur.’ Alles verandert altijd: Perspectieven op literair vertalen. Universitaire Pers Leuven, 2019, pp. 221-38. (link)

Noten

[1] Censuur kan ook optreden in de kinder- en jeugdliteratuur in de broncultuur zelf. Verschuivende ethische opvattingen hebben er bijvoorbeeld toe geleid dat het werk van Enid Blyton inmiddels door een deel van het doelpubliek wordt gezien als racistische, seksistische, xenofobe normen bevestigende kinderliteratuur. In 2019 werd bekend dat de Engelse Royal Mint op die gronden een eerder besluit om een 50 pence munt Blytons beeltenis te geven, had herzien. (Zie ook ‘Enid_Blyton#Racism, xenophobia and sexism’).

[2] Dat Pippi’s vader in de Nederlandse vertaling de ‘negerkoning' van Taka-Tukaland wordt genoemd (vert. Carl Hollander, Ploegsma 1998, blz. 126), is onderdeel van het debat over het gebruik (niet alleen in vertalingen) van taboewoorden in het algemeen en het 'n-woord' in het bijzonder. In het Nederlandse taalgebied is dit debat recentelijk gevoerd rond vertalingen van bijvoorbeeld Frantz Fanon, James Baldwin en Colson Whitehead (zie ook ‘Vertaalslag 2019’: Vertalen anno nu). Het gesprek over institutioneel racisme, inclusiviteit en diversiteit is sinds de wereldwijde Black Lives Matter-demonstraties in een stroomversnelling gekomen. Hoe deze thema's de vertaalwereld in brede zin zullen beïnvloeden, valt niet precies te voorspellen, maar ze zullen zeker een grotere rol gaan spelen.