Naslag
Op deze pagina lees je hoofdstuk 1.4. uit Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen. In dit hoofdstuk geeft Chris Van de Poel advies over het gebruik van verschillende soorten naslagwerken.
Alvorens ons aan vèr voerende interpretaties te wagen, moeten we misschien eerst nederig kijken naar wat er staat. Dat kan paradoxaal genoeg alleen door de woorden van de tekst te betrekken op en te vergelijken met woorden uit andere teksten: woordenboeken, lexica, idiotica, encyclopedieën, grammatica’s, parallelteksten, grondteksten. (P. Claes, Gezelle gelezen, 1993)
De in het motto beschreven werkwijze werd reeds door de Alexandrijnse filologen ontwikkeld, wordt ook vandaag nog door Paul Claes bepleit. Naslag is cruciaal, in dit geval voor het begrip van de brontekst: de tekst verbindt zich generisch, tekstueel, lexicaal met de taal en haar literaire, culturele en maatschappelijke traditie en omgeving; de tekst bevat per definitie echo’s en de beginnende noch de ervaren vertaler kan ervan uitgaan dat zijn kennis van brontaal, -cultuur en teksttraditie toereikend is.
Maar vertalers maken, zoals hierna wordt geschetst, nog een ruimer gebruik van naslagwerken. In het algemeen zoeken ze ontzettend veel op. Dat is in meer stadia bevorderlijk voor de kwaliteit en de snelheid van het werk. Als vakmensen dienen ze hun instrumentarium te kennen en hebben ze het binnen handbereik. Ongeacht het medium (gedrukt of digitaal) nemen ze vooraf de toelichtingen van de makers en de gebruiksaanwijzing door, om het volle nut uit het werk te kunnen halen. Ook eigen ondervinding of die van vakgenoten, formeel of informeel gedeeld (via publicaties, professionele platformen, sociale contacten, al dan niet online), dragen bij tot de voortdurende uitbreiding van hun kennis en vaardigheid op dit punt. In dit hoofdstuk over het gebruik van naslagwerken wordt opnieuw gemakshalve de lineaire voorstelling van het vertaalproces gehanteerd, van de eerste lectuur van de brontekst tot het afronden van de vertaling. Ook ditmaal geldt dat die voorstelling enigszins kunstmatig is, aangezien de vertaler die steeds verder probeert door te dringen in de tekst, evengoed circulair te werk gaat (in verschillende lees-, vertaal-, redactierondes) of uiteenlopende hulpmiddelen gelijktijdig inzet.
De Kennisbank van het elv, voor vertalers in en uit het Nederlands, bevat een rubriek die een kijk biedt op veelgebruikte naslagwerken. In wat volgt, zal gefocust worden op soorten naslagwerken, terwijl concrete titels per taal te vinden zijn in de Kennisbank.
1. Het verklarende woordenboek als sleutel …
Bij het lezen van de brontekst moet de vertaler geregeld op zoek naar de betekenis of het specifieke gebruik van woorden en uitdrukkingen.1 Het gebruik van (de meest volledige uitgave van) het eentalige of verklarende woordenboek is daarbij cruciaal: dat bevat in principe (indien geregeld bijgewerkt) het ruimste aanbod aan woorden en uitdrukkingen en de meest uitgebreide betekenisbeschrijvingen. Wie daarentegen de brontekst wil doorgronden op basis van het vertalende woordenboek, met minder betekenissen per lemma en trager in de opname van recente woorden en betekenissen, begaat gemakkelijker interpretatiefouten. Hetzelfde bezwaar treft overigens de ‘encyclopedische woordenboeken’, die zich aandienen als encyclopedie én als woordenboek maar met hun dubbele focus al te vaak op beide vlakken tekortschieten.
Het verklarende woordenboek helpt de vertaler niet alleen de betekenis bloot te leggen, maar kan ook de overgang naar de doeltaal – de transfer – als het ware op gang brengen: bij het lezen van de betekenisomschrijvingen en het voorbeeldmateriaal komt de vertaler alvast los van de specifieke verwoording in de brontaal, waardoor een al te letterlijke vertaling kan worden vermeden. Ook kan (literair) voorbeeldmateriaal uit het (groot) verklarend woordenboek de vertaler weleens op het spoor zetten van intra- of intertekstuele verbanden. Het kan de beginnende vertaler aanvankelijk zwaar vallen om met voldoende regelmaat het woordenboek in de brontaal te raadplegen, maar het is een vaardigheid die zich snel laat opbouwen en die van meet af aan loont.
2. Welk verklarend woordenboek te kiezen?
Het ene woordenboek is het andere niet. Bij de keuze voor een specifiek woordenboek laten vertalers zich leiden door de volledigheid ervan en het gezag dat het (de makers, het lexicografische instituut) binnen het vak (volgens vakbladen, vakliteratuur, ervaringskennis) in zijn geheel of op bepaalde punten geniet. Hoe dan ook beperken ervaren vertalers zich zelden tot één verklarend woordenboek, maar combineren ze waar mogelijk de verschillende standaardwerken in de brontaal. Factoren die hun keuze verder kunnen bepalen zijn de ontstaansperiode en aard van de brontekst enerzijds en specifieke troeven van het naslagwerk anderzijds: de specificiteit en nuanceringsgraad van de betekenisomschrijvingen; de aandacht voor connotaties, fraseologie en gebruik van taaluitingen in context, register en stilistische variatie, taalvariatie (geografisch, sociaal, professioneel), de kwaliteit van het voorbeeldmateriaal (authentiek versus maakwerk) et cetera.
In de reeds genoemde rubriek van de elv-Kennisbank attendeert een korte annotatie op relevante kenmerken van de opgenomen werken of wordt kritisch advies gegeven.
3. … een onmisbare dienaar, maar geen meester
Telkens als het begrip van de tekst tijdens het lees- en vertaalproces voor de vertaler twijfelachtig wordt, maar evengoed op momenten dat de betekenis wel duidelijk lijkt, is het gebruik van het verklarende woordenboek zinvol. De kunst is de eigen brontaalkennis juist in te schatten en aan te voelen wanneer begripsfouten of andere blinde vlekken dreigen. Uit de aard van het vertaalvak is de vertaler zich meer dan wie ook bewust van het opduiken van nieuwe woorden, onbekende betekenissen of zeldzame betekenisaspecten in tekst en taal, niet het minst in de ‘creatieve’ tekstsoort waartoe literaire tekstsoorten behoren.
Bij een nog prille brontaalkennis is het openslaan van het verklarende woordenboek vrijwel de enige manier om te ontkomen aan misleiding door ‘valse vrienden’2 (vooral de meer subtiele gevallen dan die uit de vaste lijstjes). Ook een geringe idiomatische kennis moet aanzetten tot woordenboekgebruik, al kan het verklarende woordenboek, niet specifiek bedoeld voor de vreemdetaalgebruiker, op dat punt nooit voldoende ondersteuning bieden. Het taalbad en het contact met native speakers (of geoefende ‘native readers’) blijven dus onmisbaar. In het geval van individueel bepaalde taaleigenaardigheden (‘idiosyncrasieën’) kan de vertaler zich dan weer gedwongen zien om contact op te nemen met de auteur3 of kritische studies te raadplegen.
Toch is het belangrijk het woordenboek, dat ook het resultaat van mensenwerk is en onnauwkeurigheden of fouten kan bevatten, altijd met een kritische blik te hanteren. Bovendien vereist het juiste begrip van de tekst dat de vertaler pendelt tussen de beschreven betekenissen (het werk van lexicografen) en de zins- en hogere tekstverbanden waarin het item in de te vertalen tekst verschijnt (het werk van de auteur). De vertaler verliest de omringende tekst en het geheel van de tekst nooit uit het oog. Die zijn vrijwel altijd indicatief of sturend voor de interpretatie, of deze nu semantisch, stilistisch, of pragmatisch is.
4. Een efficiënt gebruik van het verklarende woordenboek
Behalve het raadplegen van het naslagwerk op zich, is de manier waarop men dat doet belangrijk. Het komt erop aan zich vertrouwd te maken met de zoekmogelijkheden – die digitaal veelal uitgebreider zijn dan in gedrukte werken – en te weten welke (altijd meervoudige, grammaticale, lexicale en andere) informatie het werk en de artikelen bevatten (zoals woordgeslacht, meervoudsvorm, verkleinwoord, trappen van vergelijking, woordvormen, connotaties, register etc.). Ook bekendheid met het concept aan de basis of de organisatie van het werk op diverse niveaus kan bepalend zijn voor het gebruik.
Wie zich niet bewust is van de chronologische opbouw van de betekenisbeschrijvingen in het Groot woordenboek van de Nederlandse taal (tabblad ‘Dikke Van Dale’) over de periode vanaf 1880, zal zich verkijken op het effect van de eigen – mogelijk al in onbruik blijkende – woordkeuze. Evenmin is dan de verhouding in te schatten tussen de ‘Dikke Van Dale’ en Van Dale Hedendaags Nederlands (tabblad ‘Nederlands’). Dat laatste woordenboek heeft een focus op de vandaag (nog) actieve betekenissen. In het licht van het voorgaande is te begrijpen waarom het artikel ‘lezen’ in het eerste woordenboek begint met de betekenis ‘verzamelen’, in het tweede woordenboek met ‘kennisnemen van de inhoud van’. Of nog, wie niet bekend is met de mogelijkheid om het digitale woordenboek te laten doorzoeken op basis van de labels (bijv. ‘vulgair’ of ‘formeel’), mist de kans om de volledige lijst van identiek gelabelde items te zien te krijgen (‘binnen artikelen’).
Ten slotte zijn een taalkundige vorming (terminologisch en inzichtelijk) en een voldoende zuiver en verfijnd taalgevoel (reeds ontwikkeld vanuit de moedertaal) vereisten voor een efficiënt en juist gebruik van het woordenboek: wie het verschil tussen de aanduidingen ‘voegwoord’ en ‘bijwoord’ niet begrijpt of wie geen aandacht heeft voor de door de lexicografen aangebrachte nuances (het verschil tussen ‘kosten’ en ‘onkosten’, ‘inwoner’ en ‘bewoner’, ‘geheim’ en ‘mysterieus’), begaat vroeg of laat fouten.
5. Meer naslagwerken
Naast het verklarende woordenboek gebruikt de vertaler, ter ontsluiting van de brontekst of ter duiding van buiten- en intertekstuele elementen of codes in het semantische universum van de tekst, nog vele andere, al dan niet periodegebonden naslagwerken (daterend uit of gericht op een specifieke periode). Men kan daarbij denken aan algemene of gespecialiseerde encyclopedieën; woordenboeken met biografische informatie, pseudoniemen, heteroniemen, of initialen; adelboeken; historische en etymologische woordenboeken; vakwoordenboeken of lexica; beeldwoordenboeken; woordenboeken met specifiek etnolect, sociolect, groepstaal (het Afro-Amerikaans, het Italiaans-Nederlands, homo-erotische taal, zeemanstaal, argot, jeugdtaal etc.); idiotica of dialectwoordenboeken; naslagwerken voor afkortingen, letter(greep)woorden, sms-taal, neologismen, eufemismen, taboewoorden, scheldwoorden en schimpnamen; voor spreekwoorden, anagrammen, woordspelingen, populaire uitdrukkingen en clichés. Verder raadpleegt de vertaler uitgesproken letterkundige, culturele, historische naslagwerken: concordanties, motievenindexen; woordenboeken met symbolen, personages, citaten en gevleugelde woorden, liederen en rijmpjes et cetera. Het mag dan haast een rabelaisiaanse opsomming lijken, ze is wel kenschetsend voor de grondigheid waarmee men in het vak bij voorkeur te werk gaat.
Het aanbod is zeer rijk, maar de vertaler kiest, behalve de meest betrouwbaar geachte, ook graag de meest handzame werken: ze moeten meer zijn dan een lijst met taalweetjes of -curiosa en beschikken over een thematisch register of een systematische ordening die het professioneel zoeken (bijv. in beide richtingen: van algemeen naar specifiek, van hyperoniem naar hyponiem en vice versa) mogelijk maakt. Voor grasduinen is er in de werkkamer van vertalers weinig tijd, voor investering in gebruiksonvriendelijke naslagwerken is hun vaak beperkte budget niet bedoeld.
6. Het vertaalwoordenboek
Zodra de tekst als geheel en in delen voldoende begrepen is om over te gaan tot weergave in de doeltaal, kan de vertaler gebruikmaken van de tweetalige (of meertalige) woordenboeken en zich laten inspireren door de vertaalsuggesties die daarin te vinden zijn. Het zal de vertaler nu snel opvallen als een voor de brontekst relevante betekenisweergave ontbreekt of als de gesuggereerde vertalingen niet geschikt zijn. Omgekeerd zal de meest toepasselijke vertaling binnen het rijtje vertaalsuggesties zich met gemak laten ‘herkennen’, als die voorkomt. Geruststellend is dat, als het vertalende naslagwerk niet voldoet, het begrip van de brontekst niet meer in gevaar kan komen; de vertaler zal in dat geval een andere vertalende bron raadplegen, indien voorhanden.
Vertaalsuggesties in het vertalende woordenboek vormen niet meer dan een aanloop tot het schrijven van de doeltekst. Dit woordenboek maakt de vertaler immers zelden wijzer aangaande het gebruik van het woord of de uitdrukking in de doeltaal, connotatie, register, frequentie, contexten waarin het verschijnt, mogelijke associaties … Daarvoor zijn de verklarende woordenboeken in de doeltaal nodig. Ook zijn ‘vertalingen’ voor cultuurspecifieke elementen in vertalende woordenboeken geregeld niet meer dan parafrasen (in Van Dale S-N voor mesa camilla: ‘rond tafeltje met vuurpothouder’ of ‘ronde tafel (gewoonlijk met een afhangend kleed)’) en dient de vertaalslag nog gemaakt. Daarbij komt dat de doeltekst in wording op verschillende tekstuele niveaus (zinsdeel, zin, alinea, hoofdstuk, hele werk – d.i. van micro- tot macroniveau) en op verschillende punten keuzes zal vereisen die afgestemd zijn op en voortkomen uit het geheel van het werk. Het is daarom te begrijpen dat de vertaler, ook in het geval van het vertaalwoordenboek, altijd met een zeker voorbehoud en met een kritisch oog kijkt naar wat het woordenboek aanreikt.
7. Meer doeltaalspecifieke naslagwerken
Bij het schrijven in de doeltaal richt de vertaler de volle aandacht op de kwaliteit van de tekst als zelfstandige tekst in de doelcultuur en voor de doeltaallezer. De doeltekst op zich is vaak het enige facet van de vertaalarbeid dat de lezer te zien krijgt en het eerste waarop de vertaler wordt beoordeeld. Van de vertaler, die in de regel in de moedertaal vertaalt, wordt een veelomvattende, grondige en verfijnde kennis van de doeltaal verwacht. Alle middelen die de professionele taalgebruiker, tekstschrijver en redacteur ondersteuning kunnen bieden, worden dan ook benut: spelling- en leestekengids, grammatica, voorzetselwoordenboek, combinatiewoordenboek, thesaurus of synoniemenwoordenboek, stijlboek, titulatuurgids, spreekwoordenboek, retrograde en rijmwoordenboek, handboek revisie- en redactie et cetera. Ook van de eerder beschreven waaier van naslagwerken ter ontsluiting van de brontekst zal de vertaler gebruikmaken, maar ditmaal in de doeltaal.
8. Digitaal naslaan
Veel naslagwerken zijn vandaag de dag online of digitaal op het spoor te komen en, gratis of tegen betaling, te raadplegen (waarmee overigens veel waardevols dat niet digitaal aangeboden wordt, aan de blik onttrokken dreigt te raken). In de reeds genoemde rubriek van de elv-Kennisbank wordt ernaar, per taal, verwezen. Hieronder schetsen we summier enkele, door vertalers graag gehanteerde vormen van online naslag.
Dankzij zoekmachines, portaalsites, (van lokale tot internationale) online catalogi, bibliografieën, databanken, verzamelpagina’s, (ver)taalsites zijn naslagwerken (relatief) gemakkelijk te lokaliseren en volstaan soms enkele kliks om ze te kunnen raadplegen. Om autonoom op een efficiënte wijze naslagwerken te lokaliseren is al wat meer digitale vaardigheid nodig. Digitale bibliotheken en databanken bieden eigen geavanceerde zoekmogelijkheden, maar laten zich geregeld ook rechtstreeks vanuit het zoekvenster van de zoekmotor (bijv. Google, Bing, Yahoo) doorzoeken.
Het aantal verklarende en twee- of meertalige online woordenboeken is groot. Voor het Nederlands zijn de lexicografische en terminologische activiteiten en het online aanbod van het Instituut voor de Nederlandse Taal cruciaal. Voorts nemen de verklarende en meertalige woordenboeken met spiltaal Nederlands van Van Dale Uitgevers een prominente plaats in. Ook het online encyclopedische aanbod is groot, waarvan Wikipedia – zelf vandaag de alomtegenwoordige online encyclopedie – voor verscheidene talen een (niet noodzakelijk volledig) overzicht biedt (‘internetencyclopedieën’).
Niet alle online naslagwerken laten zich even gemakkelijk raadplegen of bieden uitgebreide zoekmogelijkheden. Toch kunnen vertalers ook geregeld hun voordeel doen met het minder gebruiksvriendelijke aanbod van oudere gedrukte naslagwerken in (niet altijd doorzoekbare) pdf’s, vaak aangeboden via de digitale bibliotheek van de grote (nationale of wetenschappelijke) bibliotheken of als particulier al dan niet tegen betaling aan te vragen.
Wetenschappelijke of academische onderzoeksresultaten en publicaties zijn in toenemende mate toegankelijk dankzij open access. Met de zoekmachine Google Scholar zijn tal van wetenschappelijke artikelen en documenten doorzoekbaar, waarvan vele eveneens integraal toegankelijk zijn. Op die manier hebben vertalers letterkundige, literair- en vertaalwetenschappelijke bevindingen en inzichten binnen handbereik.
Zoals reeds aangegeven in het vorige hoofdstuk gaan vertalers ook graag zelf met digitale tekstcorpora aan de slag om teksten in bron- of doeltaal syntactisch, lexicaal, stilistisch te peilen of te verkennen. Ze maken gebruik van bestaande (eentalige of meertalige) corpora of stellen ze zelf naar behoefte samen. Project Gutenberg, Wikisource, Google Books zijn enkele van de vrij beschikbare tekstverzamelingen, maar ook wetenschappelijke instellingen stellen in toenemende mate corpora ter beschikking via hun digitale bibliotheek. In de omvangrijke verzameling van Google Books kan, al dan niet in een meer specifiek corpus, met de Ngram Viewer nagegaan worden hoe vaak een woord of zinsnede in een af te bakenen periode voorkomt. Diezelfde functie wordt thans ook door de dbnl aangeboden om de door haar gedigitaliseerde teksten op woorden of frases, met of zonder genrespecificering, te doorzoeken.
Het aantal online naslagwerken mag dan groot zijn en online hulpmiddelen mogen al geregeld geüpdatet worden, toch mag de kritische aandacht voor de wetenschappelijke, letter- of taalkundige kwaliteit, de volledigheid en precisie van het aangebodene niet verslappen. Termenbanken, etymologiebanken, liederenbanken et cetera zijn een luxe voor de literair vertaler indien ze meer zijn dan een oneindige verzameling van items en op voorwaarde dat ze als kennisbron de toets der kritiek kunnen doorstaan. In dat verband is het belangrijk na te gaan wie verantwoordelijk is voor de website of de aangeboden bron en welk gezag er door deskundigen aan wordt toegekend.
9. Het web als één grote documentatiebron en een veelzijdig communicatiekanaal
De komst van het web heeft niet alleen met betrekking tot kennisbronnen en relevant tekstmateriaal de omstandigheden voor literair vertalers – en dus hun werkomgeving – sterk veranderd. Ook vormt het web het middel bij uitstek om snel te reizen en zich – met een beperkte investering van geld en tijd – te begeven naar het land, het taalgebied, de cultuur van oorsprong en zich te bewegen in met klank en beeld ondersteunde (zij het virtuele) omgevingen. Stadswijken, musea, tentoonstellingen, monumenten, bibliotheken, begraafplaatsen enzovoort laten zich steeds vaker online bezoeken. De diensten van Google (Google Maps, Google Images, Google Arts & Culture) zijn daarbij voor menig vertaler onmisbaar geworden, maar ook andere zoekmachines (Bing, Yahoo) hebben een verwant aanbod. Google Videos en YouTube (al dan niet YouTube Edu, voor educatieve video’s) zijn voor vertalers dan weer geregeld van nut om beschrijvingen van of allusies op onbekende situaties, praktijken, handelingen, bewegingen et cetera te verhelderen: door de beschreven werkelijkheid achter de bewoordingen te zien, komt men tot een juister begrip van de brontekst en tot een rakere verwoording in de vertaling. Waar neemt de verdediging precies plaats tijdens een Braziliaanse strafzitting? Hoe wordt kurk geoogst? Op welk klein element uit de lokale klederdracht wordt in de brontekst gezinspeeld? Met welke lichaamshouding of welke bewegingen gaat het bespelen van bepaalde muziekinstrumenten gepaard?
Ten slotte staat het web de vertaler vandaag de dag ook ter beschikking als onvervangbaar hulpmiddel voor netwerken, communicatie, het delen van expertise, documenten en inhouden, via e-mail, blogs, fora et cetera.
Bibliografie
Brosens, Koenraad, De Wachter, Lieve, & D’Hertefelt, Margot. Van blokdruk tot blog: omgaan met informatie en tekstgenres in de geesteswetenschappen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2018.
Claes, Paul. Gezelle gelezen. Leiden: Dimensie, 1993.
Sanders, Ewoud. Slimmer zoeken op internet. Amsterdam: Xander Uitgevers, 2015.
Willaert, Tom, Speelman, Dirk, & Truyen, Fred. Digitale geletterdheid: dataverwerking in de geesteswetenschappen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2018.
Noten
[1] Zie ook hoofdstuk 1.5.
[2] Zie ook hoofdstuk 2.3.
[3] Zie ook hoofdstuk 1.6.