Op straat ontstaat het verhaal: De meertalige verbeelding en de gastvrijheid van het literair vertalen
In dit essay laat schrijver, vertaler en multimedia-kunstenaar Canan Marasligil zien dat beweging inherent is aan vertalen. Woorden bewegen van de ene taal naar de andere en van het ene lichaam naar het andere, terwijl die talen en lichamen zelf ook van plek veranderen en door de tijd heen bewegen. Zo wordt elke vertaling een reis én een ruimte waar een verscheidenheid aan talen, culturen en denkwijzen elkaar kunnen ontmoeten en ontvangen.
Op straat ontstaat het verhaal: De meertalige verbeelding en de gastvrijheid van het literair vertalen. Vertaald door Samara Reijns.
In de reeks gesprekken L'imaginaire des langues vertelt auteur Édouard Glissant aan Lise Gauvin hoe een schrijver zonder kennis van andere talen tegenwoordig tijdens het schrijven toch, bewust of niet, het bestaan van andere talen om hem heen in aanmerking neemt. Eentalig schrijven behoort tot het verleden. “We moeten”, zegt hij, “rekening houden met de verbeeldingswerelden van talen ”(mijn vertaling[1] - de originele Franse tekst is: “On est obligé de tenir compte des imaginaires des langues”).
Wanneer iemand me vraagt welke taal je beter moet kennen om goed te kunnen vertalen – de brontaal of de doeltaal – dan is mijn antwoord altijd hetzelfde: leer zoveel mogelijk talen. Net als Édouard Glissant ben ik ervan overtuigd dat we binnen onze verbeelding vaardig zijn in vele talen. Ik gebruik hier het werkwoord ‘kennen’ om te verwijzen naar het taalniveau en het idee te vermijden dat we een vorm van kennis, wat voor soort dan ook, kunnen ‘beheersen’. Je hebt veel verschillende vaardigheden nodig om een tekst te kunnen vertalen en elke keer wanneer je aan een nieuwe vertaling begint, heb je een vernieuwde versie van die vaardigheden nodig. Vertalen is een doorlopend proces van leren en ontdekken –eigenlijk niet veel anders dan het leven zelf. Kun je een tekst vertalen naar een taal die je nog nooit op papier hebt gezien en die je nog nooit op een hoger niveau hebt toegepast? Waarschijnlijk niet, want jouw meertalige verbeelding moet gevuld zijn met de talen waarmee je werkt. Maar dat impliceert op geen enkele wijze dat literatuur fundamenteel eentalig moet zijn. Elke taal heeft zijn eigen erfgoed en verbeelding, zijn eigen geografische, politieke en culturele achtergrond. Deze zijn nooit monolithisch.
Ik gebruik vaak een andere taal om op mijn vertaling te komen. En soms maak ik deze omweg via een taal die niet eens direct verwant is aan de twee talen van het project waaraan ik werk. Laatst vertaalde ik bijvoorbeeld een tekst van het Nederlands naar het Engels. In die tekst stond ‘soms ietwat gezochte’. Ik las de zin en kon hem direct in het Turks voelen (merk alsjeblieft op dat ik hier nadruk leg op het werkwoord ‘voelen’). Dit had ik niet met het Engels. Ik kwam uiteindelijk op de vertaling far-fetched via het Turkse zorlama. Deze omweg maak ik ook via het Frans en soms zelfs via een taal die ik eigenlijk helemaal niet zo goed ken. Die andere taal heb ik dan ooit eens in een lied gehoord, in een boek gelezen, iemand op tv horen spreken, of heb ik ooit eens langs horen komen in mijn wijk of in een café in de stad waar ik woon of waar ik op bezoek ben.
Voor mij als schrijver, literair vertaler en multimedia-kunstenaar is vertalen het middelpunt van alles wat ik doe. Buiten de tekst om is de stad in de loop van de tijd een belangrijke bron geworden voor mijn meertalige lichaam en geest. Ik ben een flâneuse, een beoefenaar van de zogenaamde flânerie, iets dat omschreven kan worden als doelloos slenteren en vooral werd beoefend door grootsteedse mannen in de metropolen van halverwege de negentiende eeuw. Omdat de literatuur hierin voornamelijk een mannelijk perspectief vertoont, kies ik ervoor om mezelf in deze context te definiëren met de vrouwelijke vorm van een flaneur. Welbekende flaneurs zijn Charles Baudelaire, Walter Benjamin, Franz Hessel en Edgar Allan Poe. Alle vier geven in hun werk omschrijvingen van flânerie. In de aantekeningen van Het Passagenwerk beschrijft Benjamin het alledaagse leven in het negentiende-eeuwse Parijs en biedt hij een schat aan materiaal over flânerie.
Wandelen verandert in interactie met de openbare ruimte. Wanneer ik wandel, observeer ik, verdwaal ik en vind ik mezelf terug in de sporen die de mens achterlaat in de stedelijke ruimtes. Door de geschiedenis heen is er altijd een sterke neiging geweest om onze stempel te drukken op de gebieden die we bewonen. De flâneuse zal veel voorbeelden vinden van meertalige zelfexpressie: op etalages, billboards, verkeersborden, kleding. In straatnamen, advertenties, slogans, graffiti, kunstwerken, afval, oude muurreclames, etc. Vanaf het moment dat je begint te letten op de verschillende talen om je heen, zal de ruimte waarin je je bevindt nooit meer hetzelfde aanvoelen.
In “Stadswandelingen” schrijft Michel de Certeau dat “de act van het wandelen […] voor het stedelijke systeem [is] wat de taaldaad (de speech act) is voor de taal of de gedane uitspraken”. En vervolgens stelt hij voor om het wandelen te definiëren als “een ruimte van taaldaden”. Wat ik daar zo interessant aan vind, is dat hij een verband legt tussen taal en de fysieke handeling van het wandelen. De Certeau vertelt in zijn beschouwing dat we door te lopen verhalen vertellen. Deze fysieke handeling staat centraal in mijn vertaalpraktijk en heeft me ertoe gebracht om mijn eigen ervaringen en processen te delen in een project genaamd City in Translation (Stad in Vertaling). Tijdens mijn wandelingen ontvouwen zich verhalen die als voorbeeld kunnen worden gezien voor het heroveren van de verhalen die door instituties zijn weggestopt. Het flaneren in stedelijke gebieden en de zoektocht naar deze verhalen is op zichzelf al een daad van verzet tegen de gevestigde structuren en het dominante gezag.
Als kind van ouders met een migratieachtergrond is mijn realiteit geworteld in beweging, tussen plaatsen, talen en emoties. In het Frans verandert de betekenis van het woord ‘ou’ door de toevoeging van slechts één accent: ‘ou’ zonder accent betekent ‘of’, terwijl ‘où’ met accent ‘waar’ betekent. De verandering van de betekenis van dit woord door de toevoeging of weglating van het accent zie ik ook als een beweging. Als iemand me vraagt waar ik vandaan kom, kan ik nu vol zelfvertrouwen ‘Amsterdam’ of ‘Brussel’ zeggen zonder mijn afkomst of geboortestad te loochenen. Ik ben degene die kiest hoe ik mezelf in publieke ruimtes definieer.
In Une autobiographie allemande, een gesprek tussen Hélène Cixous en Cécile Wajsbrot (ik vroeg mijn vader, die zijn tienerjaren in Duitsland heeft doorgebracht, om in het boek een aantekening in het Duits te schrijven over zijn connectie met dat andere thuis van hem), schrijft Cixous het volgende:
Mais Babel, là-dedans ? La « séparation », la « dispertion » ? Pour moi la séparation aura(it) lieu, si je ne pouvais me rendre à/dans l’autre langue, si j’étais privée des bonheurs de l’hospitalité, du goût de l’étrangeté, un goût d’autre, un autre goût.
Maar hoe zit het met Babel? De ‘versplintering’, de ‘verspreiding’? Voor mij zal (zou) de versplintering plaatsvinden, als ik me niet naar/in de andere taal kon bewegen, als het genot me ontnomen werd van gastvrijheid, van de smaak van het vreemde, de smaak van anders, een andere smaak (mijn vertaling[2]).
Deze omschrijving van gastvrijheid als een smaak van anders, een andere smaak vind ik enorm krachtig. Schrijver Chris Keulemans wijdde zelfs een heel boek aan het begrip, getiteld Gastvrijheid, dat voor mij leest als pleidooi voor solidariteit, verzet en liefde. Het Engelse woord voor gastvrijheid, hospitality, geeft de gelaagdheid van het Nederlandse woord, dat zich letterlijk laat vertalen als ‘guest freedom’, niet direct weer. In het Engels moet je terug naar de Latijnse oorsprong van het woord om de host (gastheer/-vrouw) te vinden, degene die hospice (≈ onderdak) biedt aan mensen in nood. Xenia, een Oudgrieks begrip voor gastvrijheid, wordt bijna altijd vertaald als ‘gastvriendschap’ of ‘geritualiseerde vriendschap’. In het Duitse woord zit ook ‘vriendschap’: Gastfreundschaft.
In het Turks gebruik je misâfirperver, dat een combinatie is van het Arabische woord voor ‘reiziger’, musafir (dat het Turks is binnengekomen als misafir: ‘gast’) en het Perzische woord parvar. Parvar betekent ‘voeden’, ‘verzorgen’ of ‘onderwijzen’, maar heeft ook een andere betekenis, namelijk ‘liefhebben’. (Liefhebben in de zin van vatanperver, waarmee je verwijst naar de liefde die je voelt voor je land). Vandaag de dag verwijst het Turkse woord voor ‘gastvrijheid’ naar degene die graag gasten ontvangt.
Aan de hand van zijn persoonlijke en professionele ervaringen en ontmoetingen met kunstenaars, schrijvers, culturele makers, etc. die verschillende politieke en culturele achtergronden hebben, laat Keulemans (oprichter van verschillende culturele ruimtes in Amsterdam, zoals Perdu, de Balie en de Tolhuistuin) in zijn boek zien hoe gastvrijheid de kern vormt van het scheppen van ruimtes waar mensen oprecht kunnen delen en groeien zonder dat ze druk voelen om altijd te moeten 'terugbetalen'... Het gaat erom dat je je ‘wereld’ voor anderen opent en hen verwelkomt in jouw thuis, jouw gemeenschap, jouw context, etc., zodat de mensen die jij verwelkomt op hun beurt hetzelfde doen voor iemand anders, enzovoort. Het gaat niet over een mentaliteit van ‘geven en nemen’, het gaat om het creëren van dit soort ruimtes, om holding space of het ‘innemen van ruimte’ (als ik Aminata Cairo’s woorden mag gebruiken), zodat verschillende gemeenschappen samen kunnen komen en een gevoel van gelijkheid kunnen ervaren.
Tijdens deze zoektocht naar gastvrijheid - of eigenlijk in dit verlangen naar gastvrijheid, de vrijheid om een gast te zijn en verwelkomd te worden en om anderen te verwelkomen - heeft de zogenaamde 'ander' in de publieke ruimte mij ertoe aangezet City in Translation te ontwikkelen. Dit heeft me vervolgens weer teruggeleid naar Glissant’s oorspronkelijke observatie over dat geen enkele schrijver eentalig schrijft. En dat is waarom wij als literair vertalers er alleen maar baat bij hebben om onze meertalige verbeelding toe te laten in het vertaalproces.
“Every work of translation carries a text into the literature of another language” (“Elke vertaling draagt een tekst over naar de literatuur van een andere taal”), schrijft auteur en fotograaf Teju Cole in zijn prachtige essay “On Carrying and Being Carried”, uit Black Paper. Writing in a Dark Time. Ik vind het geweldig hoe hij het werkwoord to carry (o.a. dragen, overbrengen, meevoeren) gebruikt. Het voegt zoveel zorg, tederheid en inspanning toe aan de beeldspraak. Die complexiteit geeft me het gevoel dat dit een tweede definitie van de term ‘gastvrijheid’ kan zijn. Terwijl Cole de vertaalkunst viert en het werk van literaire vertalers toejuicht, weet hij een belangrijke valkuil te vermijden, namelijk die van de suggestie dat literatuur en kunst ons per definitie empathischer maken. Met deze daad van carrying brengt hij een broodnodige nuance aan in het idee van empathie en illustreert hij hoe vertaling een vorm van overzetten is: van de ene oever naar de andere. Zoals een boot doet met vluchtelingen. Een beeld vol hoop en geweld. Een dringend beroep op literaire vertaling om te bestaan in een meertalige verbeelding en om binaire definities van taal, identiteit en literatuur af te wijzen. Op straat in Amsterdam word ik hier wederom aan herinnerd als ik op een zomerse dag in 2020 tijdens een van mijn flaneerwandelingen Toni Morrison tegenkom. Ze komt aangewandeld vanuit haar Nobellezing in 1993 en vindt haar weg richting de stedelijke ruimte dankzij het gebaar van een lezer die gepassioneerd genoeg was om haar woorden af te drukken en op een muur te plakken: “We die. That may be the meaning of life. But we do language. That may be the measure of our lives.” (“Wij sterven. Misschien is dat de betekenis van het leven. Maar we doen ook aan taal. Misschien is dat de maatstaf van ons leven).”
Noten bij de vertaling
[1] Canan Marasligils originele Engelse vertaling is: “We have to take into account the imaginary worlds of languages”.