Basiskennis en -vaardigheden

Geplaatst op: 15 februari 2024

Op deze pagina lees je hoofdstuk 1.3. uit Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen. In dit hoofdstuk zet Chris Van de Poel uiteen over welke basiskennis en -vaardigheden beginnende vertalers zouden moeten beschikken.

Over welke basiskennis en -vaardigheden moet de beginnende vertaler beschikken? Sinds de publicatie van het Petra-E Framework, het Europees referentiekader voor de opleiding en deskundigheidsbevordering van literair vertalers (Petra-E Network 2016-2017), beschikken we over een model dat een overzicht biedt van de ‘kennis, vaardigheden en attitudes’ die van literair vertalers verwacht kunnen worden, die hen in hun samenhang tot ‘competente’ literair vertalers maken.1 Het competentiegerichte model, een analytisch model, onderscheidt en definieert daarbij acht deelcompetenties die de competentie van vertalers (mede) bepalen, zonder onderlinge hiërarchie: transfercompetentie; talige competentie; tekstuele competentie; heuristische competentie; literair-culturele competentie; professionele competentie; evaluatieve competentie; onderzoekscompetentie. Die deelcompetenties worden ieder afzonderlijk beschreven aan de hand van descriptoren, die samen een zo volledig mogelijke definitie van de deelcompetentie vormen. Het competentiemodel omvat bovendien een leerlijn, met vijf competentieniveaus: beginner, gevorderde, beginnend professional, professional en expert. De descriptoren per niveau (waar relevant) drukken uit wat vertalers op een bepaald niveau zouden moeten kennen en kunnen en geven dus, lineair, de voortschrijdende competentieverwerving weer.

In het onderhavige hoofdstuk wordt het referentiekader ‘oriënterend’ gehanteerd, namelijk ter bespreking van wat literair vertalers in opleiding (beginners en gevorderden) moeten kennen en kunnen. Wat moeten ze als beginnend professional verworven hebben om tegen hun taak opgewassen te zijn, om zich te kunnen handhaven te midden van andere professionals en om zich verder te kunnen ontwikkelen? Daarbij wordt uitgegaan van de enigszins kunstmatige lineaire voorstelling van het proces dat loopt van vertaalopdracht tot de aflevering van de vertaling, hoewel dat proces evenzeer gekenmerkt wordt door circulariteit en gelijktijdige toepassing van kennis en vaardigheden.

1.    De vertaler: een meervoudig lezer en kenner van brontaal, -literatuur en -cultuur

Geen goed vertaler zonder een goed lezer te zijn. Het mag dan al een open deur heten, in de huidige tijd, waarin snelheid alom en niet het minst in de boekensector steeds meer een doorslaggevende factor is, kan de tijd die vertalers wijden aan (of ‘investeren in’, want ja, ‘het betaalt zich terug’) het lezen en doorgronden van de tekst niet voldoende benadrukt worden als voorwaarde voor een deugdelijke vertaling. Literair vertalers zijn daarbij onvermijdelijk meervoudige lezers, mogelijk zelfs in de hierna gehanteerde volgorde: ze stellen zich zo goed mogelijk in de positie van de gewone lezer, de brontaallezer, op zoek naar de leeservaring van de door de auteur beoogde lezer en de effecten van de tekst op die lezer, emotioneel, zintuiglijk, mentaal, psychologisch (spanning) et cetera; ook lezen ze als literair geoefende en gevormde lezers, als ‘letterkundigen’ in de ruime zin van het woord (geleerd maar ook belezen); ze lezen bovendien als vertaalkundig en intercultureel deskundigen, vanuit het besef dat ze de tekst moeten overbrengen in de taal van de nieuwe lezer, dat de tekst zijn lezers moet vinden en zijn plaats moet verwerven in de doelcultuur; ten slotte, maar in een veel later stadium, zal de vertaler de rol van eerste lezer van de eigen vertaling op zich nemen, een wijze van lezen waarop aan het eind van dit hoofdstuk nader ingegaan wordt.

Om te komen tot een goed begrip van de brontekst zijn verschillende competenties vereist, te beginnen met de talige competentie. Vertalers moeten een behoorlijk gevorderde (al is het dan deels passieve) kennis van de brontaal – grammaticaal, stilistisch en pragmatisch – hebben en geoefend zijn in het lezen van teksten in die taal. Ze moeten voldoende vertrouwd zijn met haar (al dan niet periodegebonden) idiomatische uitdrukkingsvormen, haar taalvariatie (regionale of sociale varianten, vaktalen, registers etc.), haar literaire taal en stijlen. Een literaire tekst staat immers open voor alles. Bij het analyseren van de brontekst wordt ook de tekstuele competentie belangrijk: de kennis van taal- en stijlmiddelen, van taal- en stijlvariatie in de brontaal dient in verband te worden gebracht met de kennis van de literaire genres, stijlen, bijbehorende technieken en repertoire. Zo kunnen de betekenis, functie, relevantie van het opvoeren van een bepaald personage, van bepaalde omgevingsbeelden, van een specifiek registergebruik, van een specifieke toon, van zekere sfeer- of stemmingselementen et cetera heel anders zijn binnen de context van poëtische, dramatische of narratieve teksten, van een gedicht of een roman, van een hedendaagse of een negentiende-eeuwse tekst, van een romantische of postmoderne tekst. Hiermee wordt ook de literair-culturele competentie van de vertaler aangesproken:2 kennis van literaire en culturele verschijnselen, verschijningsvormen, tradities en hun plaats binnen de broncultuur; vertrouwdheid met broncultuur-specifieke elementen en verwijzingen zoals aanduidingen voor realia, maar evengoed de verschillen in associatieve werking of effect van bepaalde wél gemeenschappelijke elementen (bijvoorbeeld koude, zuinigheid, dinsdag de dertiende, een ‘laat avondmaal’ in een Spaanse versus een Nederlandse context), verwijzingen naar of allusies op het (cultuurhistorische, talige, literaire …) erfgoed of de buitentekstuele context.

2.    Het zoeken en kritisch gebruiken van (analoog en digitaal) referentiemateriaal

Het mag intussen duidelijk zijn dat bij elke nieuwe vertaalopdracht de kennis en vaardigheden van de vertaler op de proef worden gesteld en dat die vaker niet dan wel geheel toereikend zullen blijken. Om het inzicht in de brontekst te vergroten komt het erop aan strategisch op zoek te gaan naar en kritisch gebruik te maken van al dan niet digitale informatiebronnen, naslagwerken en ander documentatiemateriaal, talig en thematisch.3 Ook niet-digitale informatiebronnen zijn vandaag vaak het snelst op het spoor te komen door te zoeken op het internet: met gebruikmaking van zoekmotoren, portaalsites, databanken, elektronische catalogi et cetera. Digitale zoekvaardigheid (tot op heden menig literair vertaler in het Nederlandse taalgebied bijgebracht door taalhistoricus en -journalist Ewoud Sanders), de kritische omgang met zoekresultaten en de juiste balans tussen online en traditioneel zoeken vallen, naast andere digitale vaardigheden (zoals het goede beheer en het efficiënte gebruik van data en bronnen), onder de digitale geletterdheid, die stilaan een vast onderdeel vormt van de studieprogramma’s voor studenten letteren en studenten vertalen.

Tot dezelfde heuristische competentie behoort het oordeelkundig hanteren van verschillende edities van een tekst en het benutten van het kritisch apparaat. Bij overlevering van oudere teksten op basis van onbetrouwbare of niet-geautoriseerde uitgaven (maar evengoed voor de poëzie van Richard Minne, voor de Max Havelaar van Multatuli of voor Het Achterhuis van Anne Frank), gaat het erom – indien voorhanden – kritische of wetenschappelijk ondersteunde edities te lokaliseren.

3.    Blijken van professionaliteit

Bij al dat zoeken en raadplegen van naslagwerken en documentatiemateriaal, het virtueel of reëel bezoeken van musea, archieven, monumenten, geografische plekken of alles wat enige relevantie heeft voor het beter begrip van de tekst, mag de vertaler, hoe vormend of verrijkend dat proces ook mag zijn, uiteraard de beschikbare tijd niet uit het oog verliezen: de deadlines voor literaire opdrachten mogen zich dan algauw in maanden of ook weleens jaren laten uitdrukken, efficiëntie bij het plannen van de werkzaamheden is daarom niet minder cruciaal. Het respecteren van de deadlines behoort tot de professionele basisvaardigheden en -attitude van de literair vertaler, die beter dan wie ook weet dat uitgevers en redacteuren werken op basis van strakke productieschema’s. Dat neemt niet weg dat de inschatting van de tijd die de vertaling vergt een enkele keer verkeerd kan blijken. In dat geval is het belangrijk zich professioneel te betonen door hierover tijdig op open wijze te communiceren en zich bij het zoeken naar een oplossing coöperatief op te stellen – een kwestie van professionaliteit maar ook van beroepsethiek.

4.    Deskundigheid in het identificeren en oplossen van vertaalproblemen

Wanneer ervaren vertalers zich documenteren, weten ze zich te beperken, niet alleen omdat ze een waakzaam oog houden op hun planning, maar ook omdat ze erin geoefend zijn om zich reeds in de voorbereidende fase van tekstbegrip en analyse te richten op elementen of aspecten van de tekst die een belemmerende factor zullen vormen bij de overgang naar de andere taal en cultuur. Relevantie voor de vertaling vormt de maatstaf om die problemen te identificeren en uit te diepen. Christiane Nord hanteert daarbij vier categorieën (Nord 2010: 147): buitentekstueel bepaalde pragmatische vertaalproblemen, voortkomende uit de verandering van communicatieve situatie (zoals de andere plaats, tijd, voorkennis van de doeltaallezer), en cultuurgebonden problemen (andere normen en conventies, zoals genreconventies, beleefdheidsconventies, maateenheden); voorts binnentekstuele problemen die specifiek zijn voor de overgang van de bron- naar de doeltaal (bijv. de vertaling van het Spaanse gerundium in het Nederlands), voortkomende uit de structuurverschillen tussen de twee talen, en tekstspecifieke problemen (kenmerken of elementen eigen aan een individuele tekst).

Die vroegtijdige aandacht voor vertaalproblemen maakt de vertaler tot de professional tussen twee talen en culturen, die als kernactiviteit en belangrijkste zorg heeft de afstand, tegenstellingen en verschillen tussen de twee te overbruggen, niet op zich, maar altijd in rechtstreeks verband met of dienstbaar aan de literaire tekst.4 In gevallen waarin het vertalers ontbreekt aan vertaalkundige kennis van of ervaring met een bepaalde vertaalproblematiek zullen ze – andermaal – zoekkanalen of bronnen moeten benutten zodat ze een beeld kunnen krijgen van beproefde strategieën en procedés. Legio voorbeelden zijn er te noemen van problemen die zich bij de overgang van de ene taal naar de andere, de ene cultuur naar de andere kunnen voordoen en die de volle aandacht van de vertaler verdienen: de beleefdheidsvorm waarin Franse geliefden elkaar zelfs op de meest intieme momenten aanspreken; de kortaffe imperatiefvorm die in het Spaans in de dagelijkse (ook vriendelijke) omgang wordt gebruikt; specifieke plekken (wijken, straten, restaurants) die in de brontekst genoemd worden tot nadere karakterisering van een personage; beeldspraak of symboliek uit een semantisch veld dat niet of niet even uitgebreid voorkomt in de doeltaal of -cultuur of niet met hetzelfde effect (op basis van associaties of connotaties) in te zetten is in de doeltaal; topoi die de hedendaagse doeltaallezer niet meer vertrouwd zijn; de achterbuurtentaal uit een negentiende-eeuwse realistische of naturalistische roman; meertaligheid in een hedendaagse Amerikaanse migrantenroman, met een voor de doeltekst onmogelijke combinatie van talen et cetera. In deze fase van de transfer kijken vertalers dus reeds vooruit in de richting van de nieuwe literaire tekst, lezer, cultuur en context. Met kennis van verschillende vertaalopvattingen, -strategieën en procedés aangaande specifieke problemen en in staat om de implicaties voor de te vertalen tekst te overzien, gaan ze over tot gepaste en weloverwogen oplossingen. Hoe vaardiger en meer ervaren, des te gemakkelijker zullen ze, buiten de verworven technieken en procedés om, vindingrijkheid en creativiteit aan de dag weten te leggen bij het zoeken van oplossingen.

5.    Goed thuis in de doeltaal, -literatuur, -cultuur

Ten slotte moet de doeltekst tot stand gebracht of geschreven worden – voor zover de vertaler daarmee niet al een begin heeft gemaakt in de vorige stadia. Dat vereist een beheersingsniveau in de doeltaal dat overeenstemt met het hoogste niveau uit het Europese Referentiekader (erk) (Nederlandse Taalunie 2008), niveau C2: op dat niveau is men bij het schrijven in het algemeen (bij het creatief schrijven in het bijzonder) in staat heldere, soepele, complexe teksten (creatief schrijven: ten volle boeiende verhalen en beschrijvingen van ervaringen) te schrijven, in een gepaste en doelmatige stijl (creatief schrijven: afgestemd op het gekozen genre) en met een doeltreffende logische structuur. Hoewel precisering voor het bemiddelende schrijven dat het literair vertalen is, kennelijk nog ontbreekt in het erk, mag men aannemen dat voor die vorm van schrijven op zijn minst dezelfde eisen gelden met betrekking tot de doeltaal: een brede lexicale kennis, met inbegrip van idiomatische, spreektalige uitdrukkingen en connotaties; trefzekerheid in de woordkeuze en het vermogen ideeën op uiteenlopende wijzen te formuleren om betekenisnuances of nadruk aan te brengen en dubbelzinnigheid te vermijden; de bekwaamheid om, ook met een zekere graad van complexiteit, grammaticaal correct en samenhangend te schrijven, met kennis van de spelling- en interpunctieregels; het besef van sociolinguïstische (situatie- en groepsgebonden variatie) en sociaal-culturele implicaties van het taalgebruik in de doeltaal; tot slot, de kennis en vaardigheid om gebruik te maken van digitale of andere naslagwerken ter ondersteuning van het schrijven.

Bij het literair vertalen wordt in de regel in de moedertaal vertaald, vanwege het vereiste taalniveau in combinatie met al die andere voorwaarden verbonden met doeltaal en -literatuur: de beheersing van de literaire taal en van een veelheid aan taalvarianten en literaire stijlen; de uitgebreide kennis van de literaire genres en genretradities, teksttypen, literaire technieken; het vermogen tot trefzekere creatieve oplossingen en keuzes. Ook een verregaande vertrouwdheid met de doelcultuur is cruciaal, niet het minst om het effect van bepaalde keuzes op de nieuwe lezers in te kunnen schatten: over welke kennis beschikken zij, welke normen en waarden hanteren zij, welke gevoeligheden vertonen zij, welke literaire bagage hebben zij, welke procedés zijn hun, in welke mate, vertrouwd, in hoeverre staan ze open voor vernieuwende of creatieve procedés of inhouden et cetera? Ook in dit stadium wordt de literair-culturele competentie van de vertaler dus op de proef gesteld, zodra een cultuurspecifiek element, een intertekstuele verwijzing, contextgebonden verschijnselen of gewoonten in een tekst opduiken, maar ditmaal doelpoolgericht.

6.    Vertaaltechnische vorming

Een ander aspect dat het bemiddelend schrijven onderscheidt van het autonome schrijven bleef nog onbesproken, hoewel het een van de grootste uitdagingen vormt bij het vertalen: de vertaler moet zich zien te onttrekken aan de inwerking van de brontaal op de doeltaal (interferentie). Het taalgebruik van wie daartoe niet in staat is, zal morfologisch, syntactisch, lexicaal of stilistisch sporen van de vreemde taal vertonen en buiten de conventies en regels van de doeltaal vallen. Het gevolg daarvan is dat de aandacht van de lezer, buiten de bedoeling van de schrijver om, gevestigd wordt op de talige kant van de tekst. Hoewel zelfs de meest ervaren vertaler zich er nog voor moet hoeden, is een vroege vertaaltechnische vorming, bij voorkeur voor de specifieke talen en vertaalrichting waarin de vertaler zich specialiseert, de manier bij uitstek om aan interferentie te leren ontkomen en verkeerde gewoontes te vermijden. Helaas zijn vertaalkundige werken op dat gebied niet voor alle talenparen voorhanden en moet men in sommige gevallen gebruikmaken van vertaalvademecums voor verwante talen of zich laten onderrichten door ervaren vertalers of vertaaldocenten. Vaak ook wordt het interferentieprobleem behandeld binnen een ruimer kader van talenpaargebonden vertaaltechnieken. Vertaalkundige werken en comparatieve studies voor specifieke talenparen zijn terug te vinden in de Kennisbank.

7.    Stilistisch vermogen en creativiteit

Wat op het C2-niveau gold voor de autonome vorm van creatief schrijven, geldt niet minder voor de bemiddelende activiteit: literair vertalers moeten in de doeltaal geoefend zijn in verschillende stijlen, afgestemd op het genre van de tekst. Bovendien moeten ze, bij specifieke uitdagingen, een literair-technische creativiteit aan de dag weten te leggen. Volleerde vertalers hebben deze vaardigheden niet zelden verworven door oefeningen in het imiteren, pasticheren, parodiëren, om verschillende stijlen in de vingers te krijgen en zichzelf te dwingen tot creatieve oplossingen. Stijloefeningen (1978), Rudy Kousbroeks vertaling van de Exercices de style (1947) van Raymond Queneau, is sinds lang het schoolvoorbeeld van stilistische vingeroefeningen. Battus’ rijke Opperlans! (20022) blijft, als illustratie van bijzondere taalverschijnselen en -procedés, een van de meest stimulerende werken om de creatieve motor te laten aanslaan – onafhankelijk van de vertaalrichting.

8.    Het gebruik van digitale tools5

De mate waarin de vertaaltechnologie (vertaalgeheugen, terminologiebeheer, vertaalmachine, vertaalbeheersystemen, kwaliteitscontroleprogramma’s) literair vertalers bij het vervaardigen van hun teksten van nut kan zijn, lijkt vandaag nog beperkt. Bovendien zijn die instrumenten vaak tijdrovend (bijv. zelf op te bouwen), duur (in aankoop en technische vereisten) en is wat ze aanleveren, niet zomaar inpasbaar (en vraagt het nog heel wat nabewerking) (Michiels 2018). Zulke tools – alsook online computervertaaldiensten – mogen dan bruikbaar zijn voor aspecten die bepaalde literaire teksten met technische, zakelijke, juridische … teksten delen, een belangrijk bezwaar blijft toch dat eerstgenoemde teksten zich van die andere teksttypen op een aantal punten onderscheiden, zoals hun doel, hun literaire karakter, hun relatie tot de taal en de werkelijkheid, bepalend voor het leesproces en voor de criteria bij het vertalen.

Wat een literair vertaler vandaag vermoedelijk het meest van nut is, zijn digitale corpora (bijv. van de te vertalen of een verwante auteur; of van generisch, thematisch of stilistisch verwante teksten in bron- of doeltaal) om die syntactisch, lexicaal, stilistisch te peilen of op zoek te gaan naar intertekstualiteit, terugkerende motieven of andere verbanden. Men kan daarbij gebruikmaken van bestaande corpora (in de mate waarin die voorhanden zijn) of ze zelf naar behoefte samenstellen. Het samenstellen van parallelcorpora, waarbij vertalingen naast bronteksten worden geplaatst, is vanaf een zekere omvang nogal bewerkelijk, maar kan in het kader van grotere vertaalopdrachten of -projecten (zoals hervertalingen van hoogwaardige literaire teksten, ‘oeuvrevertalingen’) zeker de moeite lonen.

9.    De vertaler als eerste lezer en redacteur

In het laatste stadium – misschien ook eerder al, op gezette tijden – verplaatst de vertaler zich in de toekomstige lezer en in de redacteur, beiden lezers die de vertaling meestal als autonome tekst zullen lezen. De vertaler wordt lezer van de eigen vertaling, voor onervaren vertalers soms een lastige oefening.6 Ten behoeve van de doeltaallezer wordt per tekstdeel een laatste maal ingeschat of de leeservaring in de doeltaal wel de gewenste of nagestreefde zal zijn, of de tekst stilistisch deugt, of zinsverbindingen en zinsbouw het goede verloop van de tekst garanderen, of de aandacht van de lezer niet van de tekst afgeleid zal worden op de plekken waar de vertaler hobbels te nemen kreeg et cetera. Voor de redacteur wordt scrupuleus gecheckt of de tekst vrij is van taaltechnische of literair-technische fouten of gebreken en wordt gestreefd naar een schone kopij, waarvan typografie en opmaak beantwoorden aan de huisregels en/of aan de algemene regels en conventies in het taalgebied. Het is nuttig om daarbij gebruik te maken van een deels persoonlijk opgebouwde (eerdere onhandigheden of uitglijders), deels algemene checklist met aandachtspunten, te controleren aspecten, specifieke fouten, geregeld te vinden in professionele of vertaalkundige literatuur. Ook stijlboeken en redactiewijzers in de doeltaal zijn in dit verband doeltreffend. Ten slotte dient nog opgemerkt dat het nalezen van vertalingen van vakgenoten of het vergelijken van bestaande vertalingen niet alleen de vertaalvaardigheid, maar ook het zelfrevisievermogen vergroot.

Bibliografie

Battus. Opperlans!: taal- & letterkunde. Amsterdam: Querido, 2002².

Michiels, Shana. “Lost in translation technology: vertaaltechnologie, een overzicht.” Ad rem 2 (2018), p. 11-14.

Nederlandse Taalunie. Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor moderne vreemde talen: leren, onderwijzen, beoordelen (ERK). Den Haag: Nederlandse Taalunie, 2008. Te raadplegen via: http://taalunieversum.org/publicaties/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-moderne-vreemde-talen-leren-onderwijzen. Geraadpleegd 12 maart 2019. [De publicatie is verplaatst naar hier, Kennisbankredactie]

Nord, Christiane. “Tekstanalyse en de moeilijkheidsgraad van een vertaling.” In Ton Naaijkens, Cees Koster, Henri Bloemen & Caroline Meijer (red.), Denken over vertalen: tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, 2010², p. 145-152.

Petra-E Network. Petra-E Europees referentiekader voor de opleiding & deskundigheidsbevordering van literaire vertalers, 2016-2017. Te raadplegen via: https://petra-educationframework.eu/nl/. Geraadpleegd 12 maart 2019.

Queneau, Raymond. Stijloefeningen. Vertaald door R. Kousbroek. Amsterdam: De Bezige Bij, 1978 (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1947).

Sanders, Ewoud. Slimmer zoeken op internet. Amsterdam: Xander Uitgevers, 2015.

Willaert, Tom, Dirk Speelman en Fred Truyen. Digitale geletterdheid: dataverwerking in de geesteswetenschappen. Leuven: Universitaire Pers, 2018.

Noten

[1]      Zie ook hoofdstuk 1.4.
[2]      Zie ook hoofdstuk 2.2.
[3]      Zie ook hoofdstuk 1.4.
[4]      Zie ook hoofdstuk 2.2.
[5]      Zie ook hoofdstuk 2.9.
[6]      Zie ook hoofdstuk 4.1.

Inhoudstafel

Voorwoord bij de tweede editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Woord vooraf bij de eerste editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Deel I – Het werk in goede banen

1.1.    Literair vertaler word je, woord na woord … – Carlo Van Baelen

1.2.    Zichtbaarheid van literair vertalers – Gys-Walt van Egdom en Christophe Declercq

1.3.    Basiskennis en -vaardigheden – Chris Van de Poel

1.4.    Naslag – Chris Van de Poel

1.5.    Hoe bronteksten lezen? – Philippe Noble

1.6.    Relatie tussen auteur en vertaler – Nicolette Hoekmeijer

1.7.    Vertolking 2.0 – Over het opnieuw vertalen van klassiekers – Barber van de Pol

1.8.    Duovertalen – Niek Miedema & Harm Damsma

Deel II – Belangrijke begrippen

2.1.    Equivalentie in de vertaalpraktijk en de vertaalstudie – Henri Bloemen

2.2.    Verre culturen en het vertalen van realia – Luk Van Haute

2.3.    Vertaalprocedés – Stella Linn

2.4.    Vertaling en stijl – Cees Koster

2.5.    Creatief vertalen – Harm Damsma

2.6.    De vertaling van meerstemmigheid en meertaligheid – Désirée Schyns

2.7.    Humor – Jeroen Vandaele

2.8.    Vertalen als intertekstuele praktijk – Paul Claes

2.9.    Technologie voor literair vertalers – Gys-Walt van Egdom

Deel III – Een focus op genres

3.1.    Het vertalen van narratief proza – Franco Paris

3.2.    De regels voorbij: het vertalen van poëzie – Onno Kosters

3.3.    Enige hardop uitgesproken gedachten over het vertalen van theater – Erik Bindervoet

3.4.    Denken in veelvoud: het vertalen van filosofische teksten – Jeanne Holierhoek

3.5.    Non-fictie vertalen – Jelle Noorman

3.6.    Vertalen van kinder- en jeugdliteratuur – Goedele De Sterck

Deel IV – Na het vertalen

4.1.    (Zelf)revisie – Laura van Campenhout & Ine Willems

4.2.    Omgaan met promotie, prijzen en recensies – Janny Middelbeek-Oortgiesen

4.3.    De beoordeling van de vertaling – Fedde van Santen

Bijlage I – Lijst van geciteerde vertalingen

Bijlage II – Bioschetsen van de auteurs

Namenregister