De koningin heeft drie kleinzoons, hoor

Geplaatst op: 20 november 2018

In de tijd dat ik ondertitelvertaler was bij SDI Media, kreeg ik geregeld in rood op de uitgedraaide ondertitels de opmerking: "waarom gebruik je hier niet dit of dat woord?" Het duurde even, maar uiteindelijk had ik het antwoord: omdat ik dat woord niet in mijn actieve woordenschat heb.

Gerbrand Bakker (Foto: Nederlands Letterenfonds)
Gerbrand Bakker (Foto: Nederlands Letterenfonds)

Ik begon mezelf steeds meer een slechte, inadequate ondertitelvertaler te vinden, en naarmate ik meer kritiek kreeg en nooit eens een lieve aanmoediging of simpelweg een glimmend plakplaatje met een krul ernaast, heb ik het voor gezien gehouden. Nu, achteraf, altijd alles achteraf, besef ik dat ik waarschijnlijk best een goeie, degelijke, ondertitelvertaler was. Maar misschien ook wel een ondertitelvertaler die stiekem tegelijkertijd steeds bezig was met zijn eigen teksten en dingen, waardoor ik niet voor de volle 100% aanwezig was bij mijn werk. Het heeft wel gezorgd voor een hardnekkige onzekerheid.

Toen Peter Bergsma mij, maanden geleden al, vroeg deze lezing te houden, zei hij erbij dat ik wel geschikt was aangezien er van mijn boeken zo veel vertalingen zijn. Daar heeft hij gelijk in, ik bedoel: in het feit dat er best wel veel vertalingen zijn. Maar of je daarmee automatisch geschikt zou zijn om een zaal vol vertalers toe te spreken? Ik weet het niet. Daar komt nog eens bij dat toen ik afgelopen dinsdag eindelijk eens ging zitten om het een en ander op te schrijven, ontdekte dat deze lezing een half uur moet duren. Een half uur! Dat zijn minstens acht A4'tjes! [Even tussen haakjes: toen ik eergisteravond laat mijn hond aan het uitlaten was, dacht ik: weet Peter eigenlijk wel dat ik een kort verhaal van Coetzee vertaald heb, dat Cossee als Nieuwjaarsgeschenk gaat verspreiden onder vrienden en relaties? En als hij het weet, is hij dan gepikeerd? Hij is toch de enige echte Coetzee-vertaler? Denkt hij: hoe durft die Bakker, hij is niet eens een echte vertaler, aan mijn Coetzee te zitten? Heeft Eva Cossee hem op de hoogte gesteld? En als hij het niet weet, en er dus nu, hier, achterkomt, zal hij dan opspringen uit zijn stoel en roepen dat het een schande is? {...}] [Coetzee stuurde overigens – dit mag vind ik niet onvermeld blijven – een mail met de mededeling dat hij de vertaling "excellent" vond en dat de temperatuur in Australië op dit moment zo'n beetje de voor hem ideale hoogte had bereikt.]

Mijn allereerste vertaalervaring was de vertaling van Perenbomen bloeien wit. Die is door Andrea Kluitmann gemaakt, voor uitgeverij Patmos. Andrea nam op een gegeven moment contact met mij op en we zijn nooit meer van elkaar afgeraakt. Ik zie mezelf nog in bed liggen, met het Duitse boek – Birnbäume blühen weiss – en maar doorlezen en doorlezen, onderwijl steeds denkend: heb ík dit geschreven? Dat kan toch niet? Ik weet niet meer zeker of ik een beetje gehuild heb, vooral omdat ik tijdens lezingen regelmatig vertel dat ik dat wel gedaan heb, en als ik zulke dingen tijdens lezingen zeg, moet ik de waarheid ervan meestal wantrouwen. Het omslag was spuuglelijk, werkelijk. Later kwamen er mooiere omslagen, bij Fisher en bij Suhrkamp. Andrea heeft ook de door mij bewerkte grotemensenversie in het Duits vertaald. "Bewerkt," dat is een fijn want zeer veelzijdig woord, dat opduikt in uitgeversbrochures. In mijn geval hield het simpelweg in dat ik een bladzijde of drie schrapte, waardoor het een nog dunner boek werd.

Andreas Ecke, die vervolgens alle boeken voor Suhrkamp in het Duits vertaalde, is verantwoordelijk voor de titel van deze lezing. In het boek Juni is sprake van twee kleinzoons van koningin Juliana. Een boer met twee dwerggeitjes geeft die Juliana ten geschenke voor die kleinzoons. Op een gegeven moment, geen idee meer waarom, heb ik alles wat in het boek gebeurt één jaar opgeschoven. Dat was heel veel werk en ik zag weleens iets over het hoofd. Andreas Ecke is zó scherp dat hij mij tijdens het vertalen een mail stuurde met de opmerking dat Juliana in 1969 al drie kleinzoons had. Met als gevolg dat de Duitse versie van Juni beter is dan de Nederlandse. "Ein Zicklein für Willem-Alexander und ein Zicklein für Maurits. Jemand von den Stallungen soll die Tierchen möglichst bald abholen. Und für Johan Friso noch etwas anderes ausdenken."

In Boven is het stil komen tureluurs voor. Die vogelnaam heeft hij vertaald in Rotschenkel. Tijdens een lezing in Nottuln vroeg ik voor de grap aan de bezoekers of ze wisten wat een Rotschenkel was. Niemand stak de vinger in de lucht. 'Wat heeft het dan voor zin dat Andreas Ecke tureluur in Rotschenkel vertaald heeft?' vroeg ik vervolgens. Totale stilte. Rare vraag. Maar ook best een interessante vraag. Na afloop lieten mensen hun boek signeren en bij minstens de helft moest ik 'tureluur' op de titelpagina schrijven, want dat vonden ze nou zo'n prachtig woord! In het boek Juni komt de kluut voor. Die vogelnaam liet hij, vreemd misschien, onvertaald. Ik lees even een stukje voor: "Rechts die Strasse, an einigen stellen ist der Teer geschmolzen, links eine Wiese, über die zwei Vögel stelzen, sie haben lange, krumme Schnäbel. "Klüüiit!" ruft er, trotzdem fliegen sie nicht auf. Blöde Viecher." Als ik dit hoofdstuk voorlees, schreeuw ik dat woord altijd keihard, zodat ingedommelde lezingenbezoekers weer bij de les zijn. Maar waarom heeft hij het onvertaald gelaten? Ik begrijp het denk ik wel: Ecke leeft zó met mij, als Schriftsteller, mee, dat hij wel ingezien heeft dat het woord Säbelschnäbler niet lekker bekt als ik aan het voorlezen ben.

Andreas Ecke is een vertaler die contact met mij zoekt. Hij vertaalt een boek en pas als hij klaar is, komt hij met vragen en opmerkingen. De Franse vertaler deed dat ook. Alleen niet aan het einde. Hij mailde me elke dag minstens een A4'tje met vragen toen hij bezig was Boven is het stil te vertalen. Dan wilde hij bijvoorbeeld weten hoe de keukenstoelen in de boerderij van Helmer eruit zagen. Ik had daarvan geen idee, er staat simpelweg keukenstoel. De eerste drie dagen vond ik dat prima, maar de vierde dag begon ik het apart te vinden (en het bezorgde me nogal veel werk omdat ik ineens moest gaan visualiseren hoe die keukenstoelen eruit zagen) en na zes dagen belde ik met Eva Cossee. Ik sprak mijn angst uit dat hij wellicht helemaal geen Nederlands begreep. Daarna is de zaak geëscaleerd: Eva Cossee nam contact op met Jean Mattern van Gallimard en heeft hem gevraagd of zijn vertaler wilde stoppen mij te mailen. Misschien heeft ze zelfs gezegd 'lastig te vallen'. Hoe Jean Mattern met deze informatie is omgegaan, weet ik niet. Nooit meer iets van de Franse vertaler gehoord. Tot er ergens een vertaalcongres was. De Franse vertaler sprak Andrea Kluitmann aan, vroeg haar of ze Gerbrand Bakker kende. Ja, moest Andrea bekennen. Of dat nou echt zo'n hufter was? wilde hij weten. Nou, zei Andrea, soms wel maar meestal valt het wel mee. Later heb ik hem ontmoet, samen hebben we een prijs opgehaald – zijn vertaling was dus goed – maar nooit is het tussen ons weer goedgekomen. Tijdens de vertaling van De omweg heeft hij niets van zich laten horen, en ineens kwam Le détour uit in Frankrijk. Ik kon me niet voorstellen dat hij die vertaling zonder enig navragen vertaald had en maanden later kwam ik erachter dat hij zijn vragen aan David Colmer stelde! En David – goedzak die hij is – heeft hem geantwoord. Keer op keer.

Zo, dat was een mooi bruggetje naar David Colmer. U zult misschien wel begrijpen dat ik van al mijn vertalers – die ik hiermee zeker niet te kort wil doen – vooral met David erg verguld ben. Door hem immers slepen mijn boeken prijzen en nominaties binnen in Engeland, Ierland en de Verenigde Staten van Amerika. Misschien moet ik zelfs zeggen ónze boeken, altijd zijn het prijzen die ons nopen sámen af te reizen naar de uitreiking ervan omdat de prijsgevers altijd naast de schrijver ook de vertaler willen lauweren. De laatste – de Independent Foreign Fiction Prize – is een één-op-één prijs: ieder kreeg 5.000 pond. David is net als Andreas Ecke erg scherp. Zo wees hij me er bijvoorbeeld op dat je in Groot-Brittanië echt niet drie pakjes paracetamol meekrijgt in een apotheek, wat de hoofdpersoon uit De omweg wel voor elkaar krijgt. Ik bemoei me nooit met een vertaling, buiten antwoord geven op vragen van de vertalers. Maar de vertaling van De omweg was een ander verhaal. Ik weet nog goed dat ik hem in paniek mailde – na een slapeloze nacht – dat dat boek totaal onvertaalbaar was. Het is een roman die ik misschien wel helemaal geschreven heb om een gedicht van Emily Dickinson – het motto – in hoofdstuk 61 te kunnen vertalen. In het Nederlands. Hoe kun je zoiets in godsnaam in het Engels vertalen?! David – bedaard als hij is – mailde terug dat ik de schrijver was en hij de vertaler. Het was zijn probleem en reken maar dat hij het ging oplossen. En hij heeft het opgelost. Ik meen me zelfs te herinneren – en als het niet klopt, is het wel goed voor deze anekdote – dat Boyd Tonkin, de juryvoorzitter van de IFFP – tegen hem gezegd heeft dat hij het onvertaald laten van het Nederlandse gedicht een briljante zet vond. Ik heb me er meer dan bij welke vertaling dan ook tegenaan bemoeid. David vond het goed. Die avond in Londen was trouwens best raar: er was alleen champagne te drinken, aangezien Taittinger de prijs sponsort, en ik blief helemaal geen champagne. Gelukkig was ik door het vooraf nuttigen van een gin-tonic al een tikje beneveld, waardoor ik toch de ene na de andere flute naar binnen kon slaan.

David heeft er voor gezorgd dat ik besefte dat ik schrijver ben. Ik las en lees veel Engelse en Amerikaanse romans – op de een of andere manier is voor mij Engels dé taal van de literatuur – en ik herinner me nog heel goed het moment dat ik The Twin in handen kreeg. Ik moest iets wegslikken en dacht: wacht eens even, zo is het net alsof ik een soort Graham Swift ben, of Ian McEwan of John Updike. We schrijven in dezelfde taal!

Met heel veel vertalers heb je nooit contact. Het enige bewijs dat je van een vertaling dan hebt, is het betreffende boek in je boekenkast. Soms zijn het – schijnbaar – korte vragen die de vertalers hebben. Zo wilde de Finse vertaler van mij een plattegrond van de boerderij plus erf in Boven is het stil. Die heb ik zelf niet eens! Dat mail ik dan ook maar terug en leg uit dat het maken van zo'n plattegrond me een ochtend werk zou kosten. Ik ga ze hier noemen, allemaal, dat lijkt me nou gewoon eens leuk om te doen: Andrea Kluitmann, Andreas Ecke, David Colmer, Bertrand Abraham, (waarmee ik verdorie de zo slinks niet genoemde Franse vertaler toch genoemd heb), Birthe Lundsgaard, Elisabetta Svaluto Moreolo, Hedda Vormeland, Turkay Yalniz, Julio Grande Morales, Maria Rosich, Antero Helasvuo, Maja Weikert, Szöcs Petra, Daniel Hugo, Hana Kulisanova, Olivera Wieringa, Rachele Liberman, Xiaomei Wu, Antoine Basil, Samuel Zekarias (de laatstgenoemde is de Amhaarse vertaler. Amhaars – ik zocht het even op – is een semitische taal die in Ethiopië gesproken wordt). De naam van de Koreaanse vertaler is onachterhaalbaar gebleken, en de Poolse en Georgische vertalers zijn vooralsnog naamloos aan het werk.

Ik vertaal zelf zo heel nu en dan ook. Ooit begonnen omdat Liesbeth ten Houten van Leopold de manuscripten voor kinderboeken die ik haar stuurde nogal slecht vond. Waar ze overigens helemaal gelijk in had. Maar blijkbaar wilde ze me wel op de een of andere manier aan zich binden want ik kreeg de opdracht om verhalen van de Zimbabwaanse schrijver Charles Mungoshi te vertalen uit het Engels. Dat boek – De pratende pompoen – kwam uit in 1994. Bijna 20 jaar geleden. Daarna vertaalde ik meer kinder- of jeugdboeken. Onder andere drie boeken van Joshua Mowll, een heuse trilogie. Ik vroeg Mowll eens iets, we zaten ergens in de buurt van uitgeverij Harmonie te eten – het oude pand, nog voor de Rowling-miljoenen begonnen binnen te stromen – en hij antwoordde: "Je doet maar, ik weet dat ik eigenlijk helemaal niet schrijven kan." Ja hallo, dacht ik toen, het vertalen alleen is al heel veel werk en het honorarium niet vorstelijk en als ik dat ook nog eens moet gaan oppimpen, kan ik net zo goed zelf een boek gaan schrijven. Deel drie was veruit het slechtste deel, je zag aan elke zin, ieder woord, dat Mowll zichzelf vervloekte: "Why the hell did I promise the publisher that I would write a trilogy?!" Dat laatste deel kwam uit in 2007.

Vervolgens vertaalde ik 5 jaar niet. Tot ik een boek las dat een vriend me aanraadde. Bordercountry van Raymond Williams. Ik vond dat zo mooi dat ik het kado deed aan Christoph Buchwald, met het oog op de Cossee Century-reeks van de uitgeverij. Ook Christoph was onder de indruk. Hij vroeg me of ik het wilde vertalen. "Geen sprake van," zei ik, "dat kan ik helemaal niet." Dat ik de klus toch aannam, had te maken met een diepe maar onbegrepen depressie waarin ik begin 2012 verkeerde. De 436 bladzijden van het boek sleepten me de zomer door. Letterlijk. Ik moest opstaan, ik moest werken, ik hoefde niet zelf na te denken, het was ambachtelijk werk. Maar godnogaantoe, wat een ongehoord moeilijk boek. Dagen – verspreid over anderhalf jaar – heb ik gedaan om de volgende passage te vertalen:

"And when old Sam Prosser read Peek Frean he made it Pike and Fireman.

Like the firs, furs and furze, Matthew said, smiling.

Aye, Harry said, his eyes lighting up. You remember that Will? In which Canada abounds. He gave it us, dictation, the day we left school.

It's a silly trick.

Aye. Though I got two of them. That was as many as you got mind, when you were that age.

Yes, you told me the third. Furze is so many things."

Ik kijk wel uit om hier, in dit gezelschap, mijn oplossing voor te lezen. Zelfs David Colmer, die ik weleens een mailtje stuurde als ik het écht niet meer wist, schreef terug: “Heel vreemd Engels hoor. Wat is dat? Het lijkt wel alsof er van alles ontbreekt, alsof het heel haastig opgeschreven is, of alsof iemand halve gedachten mompelt. ”

Maar goed, ik hoef jullie niet te vertellen hoe moeilijk en lastig het allemaal is. En het tijdens mijn jaren als ondertitelvertaler opgelopen trauma zorgt ervoor dat ik denk dat ik het boek finaal naar de filistijnen heb geholpen. Het ligt inmiddels op de uitgeverij. Ik hoor het allemaal wel.

En toen kwam het verzoek van Eva Cossee of ik het korte verhaal van Coetzee wilde vertalen. Dat ging als een trein, het vertaalde zichzelf bijna. Het was zó makkelijk na het stugge, korzelige weglaat-proza van Raymond Williams, dat het me bijna beangstigde. Straks nog even met Peter Bergsma praten, eens horen wat zijn ervaringen zijn met Coetzee. Zijn glimmende plakplaatje met krul ["excellent"] heeft overigens mijn onzekerheid in ieder geval voor even het stilzwijgen opgelegd.

Tot slot een heel ander soort van vertalen waar ik momenteel nogal druk mee ben. Heeft te maken met de hond die hier niet ergens rondloopt en ook niet keurig naast me zit. Iemand zei een paar dagen geleden dat het misschien een idee was om bij de Rode Hoed na te vragen of hij hier wel naar binnen mag. Dat was ik niet van plan omdat ik dacht: als ik hier nu vlak voor vieren binnenkom en zeg dat ik over 5 minuten een lezing moet geven, kunnen ze mij én mijn hond Jasper toch zeker niet weigeren? Vanochtend – ik ben zo'n ondapper mens – toch maar even gebeld. Nee. Alleen blindegeleidehonden. Dat ging me te ver, mezelf voordoen als blind, alleen maar om die hond binnen te krijgen. Hoe dan ook: Ik heb hem nu een maand of vier, hij komt uit Griekenland, heeft een raar verleden waar ik niets van weet. Langzaamaan beginnen we elkaar steeds beter te begrijpen. Ik vermoed dat hij best wel tevreden met mij is: hij kwispelt regelmatig en soms doet hij blij als ik uit bed kom. Hij is verongelijkt als ik hem een half uurtje alleen thuis heb gelaten om boodschappen te doen. Hij kijkt me voortdurend aan of hij gaat heel demonstratief dicht bij mij in de buurt rechtop zitten als ik te lang op de bank voor de tv hang. En ik moet maar zien uit te vogelen wat hij met die blikken en dat zitten wil zeggen: hij kan niet onder woorden brengen wat hij van me wil, of wat ik van hem zou moeten willen. Ik ben dus de hele tijd bezig met vertalen: hondentaal, voornamelijk non-verbaal, naar mensentaal. Ik geloof dat ik het meestal wel zo'n beetje doorheb: hij pist of poept niet in huis, hij bijt me niet uit onbegrip, maar wel uit aanhankelijkheid, en als ik die blikken maar negeer, gaat-ie na een tijdje wel weer onder de werktafel liggen. En als hij daar ligt, kan ik schrijven, bijvoorbeeld aan een lezing.

Zo. Het half uur is nog niet vol, maar daar heb ik een oplossing voor. Ik wil een etymologiekwis gaan spelen. De ondervinding heeft me geleerd dat een zaal daar erg opgewonden van raakt, misschien is dat wel plezierig als straks de prijs voor de vertaler als cultureel bemiddelaar wordt uitgereikt.



Gerbrand Bakker

13 december 2013

Literaire Vertaaldagen