De topografie van de donkerte in The Evenings
De ruimte waarin een verhaal zich afspeelt, kan in narratologisch opzicht van groot belang zijn. De personages en de gebeurtenissen in het verhaal kunnen er impliciet door worden gekarakteriseerd. Zo ook in De avonden van Gerard Reve. Terwijl hij werkte aan zijn vertaling The Evenings, kreeg Sam Garrett te maken met verschillende ruimtelijke vertaalproblemen, die hij mede dankzij zijn eigen omzwervingen door Amsterdam wist op te lossen.
Je hebt vertalingen waarop je je actief moet voorbereiden, en waarvoor je misschien zelfs verkennende reizen moet ondernemen; er zijn er ook waarvoor een groot deel van het leven zelf een soort voorbereiding lijkt. Mijn vertaling van Reves De avonden (The Evenings, 2016, Pushkin Press) behoort duidelijk tot die laatste categorie.
Dat komt niet alleen omdat ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw De avonden als een van de eerste Nederlandse romans tot mij nam, maar ook omdat de enscenering van die roman volledig samenviel met mijn fascinatie als nieuwkomer voor de stad Amsterdam: haar achteloze grandeur (de Bijenkorf! De Nieuwe Kerk!), haar groezelige, smoezelige wijken en warme kroegen (die bij mijn aankomst in die jaren veel groezeliger en smoezeliger en warmer aandeden dan nu het geval is), haar mengeling van de bohème en het calvinisme; dit alles voelt en voelde als mijn leerschool, mijn lusthof, mijn eigen openluchtmuseum.
En toch bleven er voor mij in die jaren veel vragen openstaan. Waarom, bijvoorbeeld, heet de Dam de Dam? Ik zag daar geen sluizen. Sterker nog, het dichtstbijzijnde water is er voor Amsterdamse begrippen ver te zoeken: de Oudezijds Voor ligt bijna 200 meter verderop, de knik in het Rokin zelfs een tramhalte of twee verder! En waarom heet de Opstandingskerk aan de Burgemeester de Vlugtlaan 'de Kolenkit'? Als iemand die opgegroeid is in een Californische slaapstad aan de rand van wat nu Silicon Valley wordt genoemd, had ik nauwelijks kolen gezien, laat staan een 'kit'. Het bleef lange tijd een raadsel.
Met de jaren gaf de stad deze en andere mysteries wel prijs. Ondertussen verlegde mijn nieuwsgierigheid zich naar de fysieke overblijfselen van de vaderlandse geschiedenis: het Van Heutzmonument, het Olympisch Stadion, de opgravingen rondom de Sint-Olofskapel aan de Zeedijk. Maar de geschiedenis geschreven in de straten van Amsterdam is natuurlijk ook deels de geschiedenis van de Nederlandse letteren, en hoe meer ik las en hoe meer ik wandelde, hoe meer ik begon te begrijpen. De locatie van het geboortehuis van W.F. Hermans bijvoorbeeld, aan de Brederodestraat, net aan de 'verkeerde kant' van het Vondelpark, sprak op een gegeven moment boekdelen. De bruggenhoofden van de hand van Hildo Krop in sommige straten rondom de Dichterswijk waar ik woonde, waren ooit door Gerard Reve zelf afgedaan (in Moeder en zoon, 1980) als zijnde vormgegeven door een "communistische koekenbakker", een kwalificatie waar ik toen al smakelijk om kon lachen.
Achteraf bezien lijkt het een gelukkig toeval dat de rijtjeshuizen waarin we woonden dateerden van ver voor de oorlog, met touwtjes die uit de brievenbussen hingen, met een onwaarschijnlijk steile trap achter elke tweede voordeur en buren die we tegenkwamen op 'de overloop', waar ook vaak fietsen werden gestald. Centrale verwarming was nog niet weggelegd voor de 19e-eeuwse Amsterdamse wijken; tegen de tocht stopten we 's winters natte kranten tussen de raamsponningen, en we hadden een kachel. De gemeenschappelijke zolders waren opgedeeld in duistere hokjes, verlicht door een peertje aan het plafond en een enkel raam in een dakkapelletje bedekt met spinrag. Maar een wandeling van een halfuur, tussen de buien door, bracht me ook naar andere lagen in de planologische tijd: naar 'Plan Zuid', dicht bij de Amstel, voorbij het Berlage Lyceum met nog meer beeldhouwwerk van Krop, langs de Jozef Israëlskade, en in het bijzonder langs numero 415, het fictieve Schilderskade 66 waar Frits van Egters "in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad […] op de eerste verdieping […] ontwaakte."
Bij een eerste lezing, bij de tweede en de derde ook, kwam de denkbeeldige plattegrond van Huize Van Egters mij daarom zeer bekend voor. Het trappenhuis met gangkast waar Frits zijn fiets stalt, zijn kamer met de gammele boekenplank, het schuifraam in de slaapkamer van waaruit hij de buurman en de hond van de buren pest, de woonkamer met radio en potkachel. En de gedeelde zolder natuurlijk, waar Frits naartoe wordt gestuurd om de sleutels te zoeken en vanwaar hij terugkeert met een papieren zakje antraciet. Maar 'dat was de bedoeling niet,' zoals Mevrouw van Egters zegt: "Je moet ze altijd op zolder uit het zakje in de kit (!) doen, anders krijg ik hier al dat stof."
Herkenningspunten genoeg dus, maar om het ouderlijk huis van Frits, deze weergaloze ruimte-als-personage te (her)beschrijven moest ik het niet alleen (her)kennen; ik moest mijn kennis ook overbrengen naar een lezer die noch de Nederlandse taal noch enige ervaring met (sociale) huurwoningen in Amsterdam met mij deelde. De claustrofobische sfeer van een schemerige, vooroorlogse verdieping bewoond door drie volwassenen, niet meer dan een halletje, een wc, een huiskamer, een zijkamer, een keuken, de slaapkamer van Frits en die van zijn ouders, afgesloten met schuifdeuren van de huiskamer; deze sfeer, deze ruimte leek me (en velen met mij) niet alleen een personage in het verhaal, maar ook zo cultuur- en tijdsgebonden als maar kan. Die ruimtelijke ambiance overeind houden was voor mij een grondvoorwaarde voor een succesvolle vertaling.
Tijdens het vertaalproces zelf kwamen er dus belangrijke momenten voorbij waarin ik verbeelding en ervaring en taalkundige discretie als het ware over elkaar heen moest leggen. De passage, bijvoorbeeld, waarin Frits hoopt met betrekking tot zijn vader dat hij op een dag thuis zal komen en "dat hij keurig, als een nette bonk vlees, in de deuropening hangt. Tussen de suitekamers." Daar moest ik lang over peinzen, want wat waren die 'suitekamers', waaruit bestond de ruimte tussen die kamers, en hoe beschrijf je dat dan in het Engels? De clou zat hem deels in de volgende zin. "Daar kun je ook gemakkelijk haken indraaien voor gymnastiekringen." Aha! Uit eerdere hoofdstukken weet de lezer dat Frits door de 'schuifdeuren' in de woonkamer moet gaan om de kamer van zijn ouders te betreden. En omdat ik een tijd in een wisselwoning had doorgebracht die ook zware houten glas-in-loodschuifdeuren had tussen slaap- en zitkamer ('en suite'), kon ik de stevige deurposten en bovendorpel voor me zien, een bovendorpel sterk genoeg verankerd in een dragende muur om er inderdaad haken in te draaien waaraan men gymnastiekringen - of desnoods een strop (inclusief vader) - op kon hangen. Mijn vertaling luidt: "'Still, I hope,' said Frits… 'that I will come home one day and find him hanging neatly, like a fine side of beef, in the doorway. Between the sliding doors. That would be an easy spot to place hooks for a pair of gymnastic rings. Bestow this upon us, oh Lord. What a world.'" Mijn vertaalstrategie in dit geval mag duidelijk zijn: ik duid wat aan, terloops, en zorg dan dat ik weg ben voordat het opgemerkt wordt.
Een even grote uitdaging, merkte ik al gauw, was het om ruimtes en situaties buiten Huize Van Egters op een toegankelijke manier in het Engels te beschrijven, zonder de blik van de vertaler al te uitdrukkelijk te doen gelden. Als Frits aan het eind van zijn werkdag ontdekt dat zijn fiets een lekke voorband heeft, bijvoorbeeld, moet hij met de fiets aan de hand vanaf het centrum naar Plan Zuid lopen, een heel eind. Wij lezen: "Het voorwiel bij de zijstraten behoedzaam optillend, liep hij voort over de trottoirs." Hoe vaak had ik datzelfde niet gedaan? Men dient voorzichtigheid te betrachten, anders wordt het lek in een binnenband groter of raakt de velg beschadigd; het reparatiewerk wordt daardoor alleen maar ingewikkelder. Maar zou een lezer die deze exercitie niet kent, die dat schier eindeloze optillen en weer neerzetten niet zelf aan den lijve heeft meegemaakt, zo’n scène kunnen begrijpen? En precies waar moest Frits opletten? De handeling van het optillen gebeurt bij Reve 'bij de zijstraten', maar ik wist dat dat niets met het verkeer of de voorrangsregels in die zijstraten te maken had. Om de sfeer van deze oervervelende doch werkbesparende bezigheid aan het einde van een zo mogelijk nog vervelender werkdag goed over te brengen, realiseerde ik me, moest ik heel fijntjes weer de volgende vertaalinterventie plegen. En zo werd het: "He followed the pavements, lifting the front wheel carefully at each curb." De zijstraten zijn van Reve, de stoepranden zijn van mij. En toch (of is het misschien juist daarom?) blijft het beeld intact.
In de komende maanden volgde ik Frits uitvoerig tijdens zijn wandelingen langs de Amstel en door Berlages woonwijken, en aan het eind van 2014 was mijn vertaling behoorlijk op weg. Maar er lag nog één plaatsgebonden obstakel in het verschiet: het hilarische, magistrale zevende hoofdstuk, waarin Frits een zeer dronken oudejaarsavond doorbrengt in een sociëteit in de Amsterdamse binnenstad, samen met Jaap en Joosje Elderer en vriend Viktor. De beschrijving van de tocht ernaartoe en de locatie bij aankomst ("Ze liepen de rivier langs naar de binnenstad, passeerden enige drukke kruispunten en kwamen op een groot plein, waar ze naast een café een stoep opklommen…") maakt het voor de goede verstaander duidelijk dat Sociëteit De Kring model hiervoor moet hebben gestaan. Eenmaal binnen zwalken Frits en cohorten heen en weer tussen bar, buffet, danszaal, portaal en herentoilet (vier keer naar dat herentoilet, maar liefst), in een almaar uitdijende roes die afstanden, tijd en locatie doet vervagen. Omdat ik het gevoel had dat de beschrijving in De avonden vanuit zo’n beneveld/hyperrealistisch perspectief mij net niet genoeg houvast bood, moest ik een list verzinnen. Het probleem was dat ik zelf nooit bij De Kring binnen was geweest; de toegang was en is, zoals de naam 'sociëteit' duidelijk maakt, uitsluitend bestemd voor leden en hun introducés.
In vrijwel dezelfde week waarin mijn dilemma kwam opzetten was er groot feest bij een uitgaansgelegenheid in de Plantagebuurt. Ik zat aan de bar en keek uit over een menigte die bijeengekomen was om het zeventigjarig bestaan van de Bezige Bij te vieren. Een knikje hier, een handdruk daar, totdat ik in een hoek van de zaal de tekenaar Dick Matena zag. Een paar jaar eerder had Dick De avonden met veel succes 'verstript', en voor mijn gevoel was de opdracht die hij had volbracht vergelijkbaar met de mijne: met een zekere historische nauwkeurigheid de grauwheid en de humor van Reves roman overbrengen, maar dan in een nieuw medium (in mijn geval het medium van de Engelse taal).
Ik stapte op hem af, en gelukkig voor mij bleek hij niet alleen enthousiast over mijn project, maar herkende hij ook het probleem dat ik voor hem schetste: hij stelde meteen voor om mij als introducé naar De Kring te begeleiden en me te laten zien wat hij te weten was gekomen.
Een paar weken later troffen we elkaar op het Leidseplein en, nadat Dick me langs de portier boven aan die steile trap had geloodst, gaf hij me een onvergetelijke rondleiding. Hij merkte op dat De Kring in 2010 een vergaande renovatie had ondergaan, wat een zekere beeldvorming in de weg kon staan, maar hij wist nog precies te vertellen welk gedeelte van de etage ooit de ballroom was, waar het buffet en de bar moeten hebben gestaan en als laatste maar zeker niet als minste liet hij me de beroemde 'waterplaats' zien. Het sanitair was weliswaar vernieuwd en er was een nieuwe tussenwand geplaatst, maar hoog in de muur aan de achtergevelzijde, voorbij de spiegelwand, zag ik een kiepraampje. Hier was het dus dat Joop Elderer 'kokhalsde enigemalen voor de waterbak en braakte', om enige tijd later bij 'een klein, stoffig raampje, dat op een kier stond, frisse lucht van buiten' op te snuiven. Ik stond en ik keek, een beetje zoals ik cultuurtoeristen heb zien staren naar Victory Boogie Woogie of de Mona Lisa. Een raampje, niet meer dan dat, maar voor deze vertaler zeker ook niet gering: dat raampje liet niet alleen frisse lucht toe, het diende ook als één van de allerlaatste tussenhaltes op weg naar het einde, de afsluiting van mijn speurtocht om de ruimtes in De avonden de mijne te maken, en ze daarmee ook aan een nieuw lezerspubliek te tonen.