Denken in veelvoud: het vertalen van filosofische teksten

Geplaatst op: 22 februari 2024

Op deze pagina lees je hoofdstuk 3.4. uit Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen. In dit hoofdstuk reflecteert Jeanne Holierhoek aan de hand van voorbeelden uit haar eigen vertaalpraktijk op het vertalen van filosofische teksten.

Leeswaarschuwing: in de oorspronkelijke versie van dit hoofdstuk komt het N-woord in verschillende talen voor. Deze termen worden behandeld op metataal-niveau, dus volstrekt niet met beledigende bedoelingen. Desalniettemin hebben we voor deze online publicatie de Nederlandse term aangepast in lijn met de richtlijnen voor publicatie op onze website. (ELV Kennisbankredactie).

Filosofische teksten zijn er in allerlei soorten en maten. Iemand als René Descartes bijvoorbeeld zet een veelomvattend systeem op waarin uiteenlopende zaken aan de orde komen: het menselijk lichaam, de weersomstandigheden, geometrie en bovenal een filosofische methode. Citaten staan er in zijn teksten nauwelijks; Descartes is filosofisch geschoold maar baseert zijn bevindingen voornamelijk op eigen denkwerk, dat hem ertoe brengt zichzelf te ontdoen van alle onzekerheden totdat hij uitkomt bij de enige zekerheid die hem rest: de twijfel. Een heel ander soort filosoof, uit een heel andere tijd ook, is Michel Foucault. Hij bestudeerde de geschiedenis van de denksystemen en analyseerde daartoe stapels documenten en tal van boeken, speurend naar wat hij aanduidt als het ‘discours’ van een bepaalde periode. Als derde filosoof – filosoof, psychiater en essayist – noem ik Frantz Fanon, die schrijft vanuit persoonlijke ervaringen en op een veel emotionelere toon: zich inspirerend op de dialectiek van Hegel en op psychoanalytici als Adler en Anna Freud, onderzoekt hij in Peau noire, masques blancs (1952/2015) de relatie tussen zwarte en witte mensen. Om zijn redeneringen kracht bij te zetten, citeert hij even gemakkelijk uit de poëzie van Aimé Césaire als uit Hegels Fenomenologie van de geest (1807).

Wat betekent al die variatie voor het vertalen van filosofische teksten? Valt er eigenlijk wel iets algemeens te zeggen over wat deze vertaalsector onderscheidt van bijvoorbeeld het vertalen van literatuur? Ik noemde Descartes, Foucault en Fanon omdat ik ervaring heb opgedaan met het vertalen van hun werk (Descartes 2011, Foucault 2018, Fanon 2018). Waarschijnlijk is ‘het vertalen van filosofische teksten’ een te breed begrip om je er gespecialiseerd in te mogen noemen. Iedere nieuwe tekst vergt steeds weer opnieuw dat je je verdiept in het denken van de specifieke auteur. De filosofie kent immers vele stromingen. Een geschoold filosoof kan bijvoorbeeld goed thuis zijn in de fenomenologie, in de Angelsaksische taalfilosofie, in Plato, in Aristoteles, maar zal zich nog behoorlijk moeten inlezen alvorens een deconstructivistische of heideggeriaanse tekst te kunnen doorgronden. En andersom.

Vertalers zijn veelal kortstondige specialisten. Ze krijgen gevarieerde opdrachten aangeboden en reizen van stroming naar stroming, van eeuw naar eeuw. Met als gevolg dat ikzelf me soms weer uitvoerig in mijn aantekeningen van jaren geleden moet verdiepen als iemand me namens een groep geïnteresseerden vraagt: “Wil je ons iets komen vertellen over Montesquieu, Bergson, Michel Serres, Sartre? Je hebt immers zijn werk vertaald, dus je zult wel een deskundige zijn.” De deskundigheid van vertalers ligt vooral op het gebied van de taal. Korte tijd was ik gespecialiseerd in het denken én in het taalgebruik van een specifieke filosoof, maar ik ben allang weer bezig met een ander boek.

In de hiernavolgende opsomming van vertaalproblemen zal ik zwaar leunen op mijn eigen ervaring met verschillende boeken, geschreven in verschillende stijlen. Toch wil ik ook proberen iets algemeens over het vertalen van filosofische werken te zeggen.1 De voorbeelden zullen ontleend zijn aan Franse teksten vertaald in het Nederlands.

1.    Interpreteren

Voordat een filosofische tekst zinnig kan worden vertaald, moet er uitvoerig worden geïnterpreteerd. Filosofie vertalen zonder te begrijpen wat er staat, dat is onmogelijk. Wie in arren moede een ondoorgrondelijke zin woord voor woord gaat vertalen, die schuift het probleem door naar de lezers en maakt het waarschijnlijk nog groter. Want ook letterlijk vertalen is een vorm van interpreteren. En moet reconnaître worden vertaald als erkennen of als herkennen? Wat wordt bedoeld met homme? De mens in het algemeen, of alleen de man? Kan investissement worden begrepen in de economische betekenis van investeren, of wordt ermee gedoeld op de bezetting van Freud? En justice? Gerechtigheid, rechtvaardigheid? Staat raison gezien de context voor rede, redelijkheid, verstand? Welke betekenis schuilt er achter het participe présent: is er sprake van een causale, een concessieve of een temporele relatie met de hoofdzin?

Is de eerste versie van een vertaling eenmaal klaar, dan moet in het volgende stadium weer opnieuw worden geïnterpreteerd, zin voor zin. Oppervlakkig nalezen om te kijken of er spelfouten zijn, hinderlijke woordherhalingen en ambiguïteiten, is dan niet genoeg. Vaak heb je als ‘kortstondige specialist’ tijdens het werken aan de eerste versie veel boeken om de tekst heen gelezen en weet je al heel wat meer dan bij de aanvang van het project. Ook groeit je inzicht dankzij het trage tempo dat eigen is aan het vertalen. Het is een heerlijke gewaarwording als het geschrevene steeds transparanter wordt, maar het inzicht moet steeds weer opnieuw, in elke nieuwe fase van het vertaalproces, worden veroverd.

In het stadium van de tweede of derde versie van de vertaling komen de meelezers in zicht, de echte specialisten, de filosofen met inhoudelijke kennis van het denken van de auteur. Uitgeverij Boom, mijn belangrijkste opdrachtgeefster, weet meestal wel deskundige meelezers voor me te vinden. Vertalen wordt op die manier ook een veel minder eenzaam beroep dan niet-vertalers nogal eens veronderstellen. Ik denk met veel plezier terug aan de gesprekken die ik met ‘mijn’ specialisten heb mogen voeren. Soms hadden ze de vorm van privécolleges in mijn eigen huiskamer, soms waren het bredere discussies in commissieverband op de uitgeverij, met de redacteur erbij en met de persklaarmaakster, opdat iedereen optimaal vertrouwd kon raken met de vertaling. Natuurlijk, er bestaan geannoteerde uitgaven van het werk van de klassieke filosofen, er zijn toelichtingen over geschreven. Toch gaan bezorgers en commentatoren soms stilzwijgend voorbij aan onduidelijkheden op het microniveau waarop vertalers juist het drukste in de weer zijn. Ook mijn meelezende specialisten bleken soms nog niet eerder tot dat niveau te zijn afgedaald. Meer dan eens reageerden ze in de trant van: ik dacht het hele boek uit mijn hoofd te kennen en nu weet ik toch even niet wat dat woord betekent, of hoe die zin moet worden geïnterpreteerd. Het maakt de samenwerking leerzaam voor beide partijen: de filosofen tillen de vertaler op naar grotere gehelen, de vertaler trekt ze naar de details, en gezamenlijk komen ze tot een helder begrip.

2.    Terminologie

Onontbeerlijk is ook de hulp van specialisten waar het gaat om de vertaling van de terminologie. De filosofie is een omvangrijk bouwwerk waarin men de weg kan vinden aan de hand van herkenbare termen, die als signalen fungeren. ‘Onderbouw’ en ‘bovenbouw’, ‘categorische imperatief’, ‘heldere en welonderscheiden ideeën’: uitdrukkingen die ons meteen in de wereld van respectievelijk Marx, Kant en Descartes brengen. Wie als niet-gespecialiseerde vertaler nieuwe woorden gaat creëren voor termen die ook in de wereld van Nederlandse filosofen al uitgekristalliseerd zijn, brengt de lezers in verwarring en haalt zich hun argwaan op de hals. Lezers met een beetje kennis van zaken gaan zich afvragen of de vertaling in het algemeen dan eigenlijk wel betrouwbaar is. In Zwarte huid, witte maskers (2018), geschreven door Frantz Fanon, staan nogal wat hegeliaanse en psychoanalytische termen, die herkenbaar moesten worden vertaald; daarvoor reikten mijn kennis en mijn bibliotheek gelukkig nog ver genoeg, maar met de fenomenologische term expérience vécue ging ik bijna in de fout; nog net op tijd diende zich via google de vaste uitdrukking geleefde ervaring aan. Bij het vertalen van de terminologie van Foucault in Geschiedenis van de seksualiteit (2018) had ik hulp nodig. Henk Oosterling, meelezer en deskundige, gaf aanwijzingen over het vertalen van typische Foucault-termen als discours, généalogie, archéologie, alsook over het vertalen van termen die specifiek waren voor dit ene boek: désir, plaisir, sexe, sexualité, aphrodisia. Bovendien voegde Oosterling aan de vertaling een glossarium toe waarin de termen in hun onderling verband werden geplaatst. Zo krijgt de Nederlandse lezer die begint bij het glossarium, het in zekere zin gemakkelijker dan de Franse, aan wie Foucault bijvoorbeeld pas na enkele honderden pagina’s uitlegt wat voor hem precies het verschil is tussen sexe en sexualité; de auteur heeft beide termen dan al menigmaal gebruikt.

3.    Vertalen, verduidelijken, bewerken?

Het is verleidelijk om de tekst van een filosoof enigszins te verduidelijken. Je hebt al vertalend moeizame interpretatie-inspanningen geleverd, je begrijpt eindelijk precies wat de auteur bedoelt en je wilt je lezers zo graag van dienst zijn door de boodschap wat transparanter aan hen voor te leggen. Want, zo wordt wel gezegd, van filosofische teksten is de boodschap immers belangrijker dan de vorm? Veel filosofen zijn immers geen grote literaire talenten? Waarom dan niet een beetje gladgestreken en opgeleukt? – Maar de zaak ligt genuanceerder. Vaak gaan inhoud en vorm gelijk op, is de stijl in uiteenlopende gradaties verbonden met de inhoud. Michel Foucault ontvouwt zijn redeneringen in veelal lange zinnen, in brede alinea’s die het denkproces in zijn hoofd tamelijk nauwkeurig lijken te volgen. Heel kenmerkend voor hem is dat hij eerst schrijft wat iets níet is, om dan uit te komen bij hoe het volgens hem wél is. Ik pluk wat willekeurige voorbeelden uit het begin van deel 1 van Geschiedenis van de seksualiteit, met door mij aangebrachte cursiveringen: “Ik wil dus niet beweren dat in de kapitalistische en burgerlijke samenlevingen (…)” – “Dat ik deze punten van twijfel formuleer, is dus niet zozeer (…)” – “Vandaar dat de essentiële vraag niet zozeer is (…)” – “Voor alle duidelijkheid: ik wil niet beweren (…)”. Voortdurend is hij in gesprek met denkbeeldige tegenstanders. Dat hij zich herneemt, preciseert en afbakent, zich afzet tegen andere opvattingen, benadrukt wat iets níet is, blijkt ook uit het volgende citaat:

Ik werd gedreven door een heel simpel motief, dat hopelijk voor sommigen al genoeg is, en dat motief is nieuwsgierigheid, althans de enige vorm van nieuwsgierigheid die het verdient met de nodige volharding te worden beoefend. Niet die welke probeert naar zich toe te trekken wat mensen horen te kennen, maar die welke het mogelijk maakt je van jezelf te ontdoen. Wat is een verbeten speurtocht naar het weten waard als het uitsluitend leidt tot het stapelen van kennis, zonder dat er verwarring ontstaat bij het kennende individu? (Foucault 2018: 172)

Zo’n alinea moet ook in de vertaling breed blijven uitwaaieren, de zinnen mogen niet in stukjes worden gehakt om het lezen te vergemakkelijken. Soms voeg ik een sturend woordje toe als daarom, immers, toch, of ik schrap juist een te nadrukkelijk donc, mais, en effet. Zo staat in het volgende citaat een toegevoegd dus als een bescheiden poging tot extra transparantie:

Tot degenen die menen dat jezelf moeite geven, beginnen en opnieuw beginnen, proberen, je vergissen, alles weer omwerken en dan nog kans zien om bij iedere stap te aarzelen, tot degenen dus die menen dat werken onder voorbehoud en in onzekerheid gelijkstaat aan opgeven, kan ik zeggen dat ze van een andere planeet komen dan ik. (Foucault 2018: 172)

Een uitspraak vol retorische Schwung, en alweer voor een deel een debat met denkbeeldige opponenten. Wie zich realiseert dat deze en vele andere gecompliceerde zinnen zijn geschreven in de tijd van vóór de digitale tekstverwerking, krijgt des te meer bewondering voor het stilistische talent van de auteur, wordt des te terughoudender met het ombouwen van zinsconstructies.

Maar de vertaalstijl die je kiest is zoals al opgemerkt afhankelijk van de stijl van het boek. Eerder vertaalde ik Naissance de la biopolitique (1979) van dezelfde Foucault, een gestroomlijnde weergave van de colleges die hij over dat thema gaf in het Collège de France (Foucault 2013). Bij die gelegenheid heb ik me wat meer vrijheid veroorloofd, want dat was een andere taal: met stopwoorden, herhalingen en nietszeggende omwegen die als een soort denkpauzes fungeerden.

Ergens tussen trouw aan de tekst en drang om te verduidelijken zullen vertalers een middenweg moeten zien te vinden. Een extra complicerend element is het verschil in algemene stijl tussen het Frans en het Nederlands. Het is bekend uit de verhandelingen over stilistiek: dankzij het feit dat de Franse lezer zich het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden scherp(er) bewust is, beschikt het Frans over uitvoeriger verwijsmogelijkheden, hoeft het niet steeds het zelfstandig naamwoord waarnaar wordt verwezen te herhalen; het beschikt ook over een lenig tegenwoordig deelwoord, het participe présent, en kan het daardoor stellen met een gering aantal bijzinnen en minder voegwoorden; de volgorde in de Franse zin is strakker dan die in het Nederlands, dat gemakkelijker kan ‘husselen’ met zinsdelen; het Frans ruimt een grotere plaats in voor het substantief dan het Nederlands voor het zelfstandig naamwoord, waardoor het zwaartepunt van de boodschap vaak verschuift van het nominale Frans naar het verbale Nederlands; er is een verschil in dosering tussen onderschikking en nevenschikking. Deze en nog andere verschillen vergen dat er in de vertaling een evenwicht wordt gevonden tussen de specifieke stijl van de auteur, de algemene stijl van de brontaal in vergelijking met die van de doeltaal, en het verlangen van de vertaler om nu en dan iets te verduidelijken – een verlangen dat flink in bedwang moet worden gehouden.

Peau noire, masques blancs, het essay van Fanon, is weer totaal anders van stijl. Een blik op de typografie maakt het al meteen duidelijk: niet de compacte, dichtgevulde pagina’s van Foucault maar ultrakorte alinea’s, soms niet langer dan een of twee zinnen. Korte zinnen ook, nu en dan niets dan een emotionele kreet. Het zal te maken hebben met het feit dat Fanon schreef vanuit zijn persoonlijke, vaak negatieve ervaringen als zwarte man, maar ik zie er ook de invloed in van het feit dat hij zijn boeken dicteerde aan zijn vrouw. Het verloop van zijn redeneringen is nogal springerig, vaak wekt de tekst de indruk dat hij iets wel heeft gedacht maar al dicterend alweer verder is in zijn gedachtegang. Van de lezers wordt verwacht dat ze tussen de bondige alinea’s allerlei schakels aanbrengen. In de vertaling moet dat zo blijven.

Een ander punt is het gebruik van wetenschappelijke termen. Fanon was arts en psychiater en hij wil ofwel goed laten merken dat hij zijn vak beheerst, ofwel hij beseft niet dat termen als systolische druk, affectief erethisme, fissura calcinara en integumentum vaktermen zijn. In het Franse origineel staan dezelfde specialistische termen, al zijn er ook in die taal toegankelijker alternatieven voorhanden. Ik heb deze termen in het Nederlands niet versimpeld omdat ze mijns inziens horen bij de stijl van Fanon.

4.    Wat te doen met citaten?

Descartes verwerkte in zijn eigen teksten vrijwel geen citaten van andere auteurs; zoals reeds opgemerkt haalde hij de inspiratie voor met name zijn puur filosofische boeken uit zijn eigen brein. Zijn werk is lastig te vertalen, maar niet omdat je daarin steeds op citaten van andere auteurs stuit. Er zijn echter ook filosofen die uitvoerig putten uit de werken van hun voorgangers en uit allerlei andere documenten, van notariële akten tot poëzie. Ze citeren dan uit het Franse origineel of uit Franse vertalingen van Griekse, Latijnse, Duitse, Engelse originelen. Een vertaling van een vertaling geldt in vertalerskringen als iets wat dient te worden vermeden, en terecht, want elke vertaling is een interpretatie.2 Hier begint het te wringen en te schuren. Enerzijds willen vertalers hun lezers de gelegenheid geven verder te lezen rondom de Nederlandse vertalingen van de citaten; lezers moeten andere boeken erbij kunnen pakken die mogelijkerwijs hun interesse hebben gewekt en daartoe moet het citaat bij voorkeur snel kunnen worden teruggevonden. Anderzijds past de bestaande Nederlandse vertaling van een bepaald citaat vaak slecht in de redeneerlijn van de auteur. Of – om het nog ingewikkelder te maken – de ene Nederlandse vertaling van bijvoorbeeld Plato gaat een heel andere kant uit dan de andere. Dit vraagt om schipperen. Het blijkt altijd nuttig om op zoek te gaan naar het origineel of naar de Nederlandse vertaling van een citaat, en het citaat uit het te vertalen boek ernaast te leggen. Voor Zwarte huid, witte maskers bijvoorbeeld was het een geluk dat ik Psychologie de la colonisation (1950) van Octave Mannoni er nog eens bij nam, want daarin stond een zeer wezenlijk niet dat in de door Fanon geciteerde zin een aantal keren ontbrak. Het is natuurlijk een wezenlijk verschil of er beweerd wordt dat ‘de Europese beschaving en haar meest vooraanstaande vertegenwoordigers verantwoordelijk zijn voor het koloniale racisme’ of dat ze juist niet daarvoor verantwoordelijk zijn. Door de springerige, hermetische, soms ironische stijl van Peau noire, masques blancs duurde het even voordat ik begreep dat er iets niet klopte (Fanon 1952/2015: 88, noot 1). Zo zijn er andere raadselachtige citaten die dwingen tot nader onderzoek. In deel 1 van Histoire de la sexualité, bijna ter afsluiting, citeert Foucault uit The Plumed Serpent (1926) van D.H. Lawrence: “Tout est sexe” (Foucault 1976: 207). In het Engelse origineel staat: “This is sex.” Dat is een opvallend verschil, vooral als zo’n citaat wordt opgevoerd in het afsluitende, samenvattende gedeelte van een boek over seksualiteit. De Nederlandse vertaling van The Plumed Serpent volgt het origineel: “Dat is seks.” Foucault citeert nogal eens slordig, maar hier blijkt hij getrouw de – slordige – Franse vertaling van het Engelse origineel te hebben gevolgd. Blijft de vraag of voor hem inderdaad geldt dat ‘alles seks is’, want dit spoort eigenlijk niet met de strekking van zijn algemene betoog.

Deze citatenproblematiek veroorzaakt altijd vertalersverdriet, omdat een rechtlijnige strategie moeilijk valt uit te stippelen. Sluit een Frans citaat van bijvoorbeeld Aristoteles goed aan op de Nederlandse vertaling, dan neem ik het fragment uit de Nederlandse vertaling over, inclusief dus de Nederlandse terminologie. Wijkt de Nederlandse Aristoteles op die plaats te veel af van het Franse citaat, dan vertaal ik het zelf uit het Frans. Het vergeten niet heb ik stilzwijgend ingelast in het citaat van Mannoni dat Fanon had opgenomen in Zwarte huid, witte maskers. Aan “Alles is seks” heb ik een ‘noot van de vertaler’ toegevoegd (Foucault 2018: 157). Wordt er geciteerd uit de Bijbel, dan probeer ik me te beperken tot een van de vele vertalingen die in het Nederlands beschikbaar zijn – al lukt dat ook niet altijd, en al citeert bijvoorbeeld Foucault zelf uit verschillende Franse Bijbelvertalingen.

In de imposante vertaling van Sartres L’être et le néant (1943) – Het zijn en het niet (Sartre 2003) – volgt vertaler Frans de Haan een andere strategie, die hij toelicht in het Voorwoord van de vertaler (Sartre 2003: 11 e.v.). Ook voor een dergelijke strategie is – in de context van deze specifieke vertaling – veel te zeggen. Frans de Haan schrijft dat hij zich niet “heeft gewaagd aan aanpassingen van zijn [Sartres] interpretaties van de al dan niet correct door hem geciteerde auteurs. Sartres tekst is Sartres tekst” (ibid.). De vertaler kiest dan ook voor een eigen vertaling van de door Sartre gebruikte heideggeriaanse termen, en niet voor de terminologie die Mark Wildschut via vertalingen in het Nederlands heeft geïntroduceerd en die hier min of meer de standaard zijn geworden. In zijn plausibele argumentatie stelt De Haan dat Sartre Heidegger heeft geherinterpreteerd; daar past volgens hem een nieuwe Nederlandse terminologie bij. Het zijn en het niet bevat jammer genoeg geen glossarium, maar wel weer een instructieve inleiding van Ger Groot. Uit die inleiding komt trouwens naar voren dat salaud, in zekere zin een door Sartre in de filosofie geïntroduceerde term, nog niet in een eenheidsvertaling is uitgemond. Ger Groot vertaalt het als hufters, ooit las ik de vertaling fatsoensrakkers. In Zwarte huid, witte maskers heb ik salauds onvertaald gelaten en er een omschrijving aan toegevoegd: ‘verstarde mensen met kant-en-klare opvattingen’. Dat is niet bepaald een term die pakkend genoeg is om te worden gecanoniseerd, maar misschien wordt salaud in het Nederlands nog eens in onvertaalde vorm een begrip, net als de term discours die door Foucault in een heel specifieke betekenis wordt gehanteerd.

5.    Teksten van vroeger en moderne taboes3

Het filosofisch bouwwerk eist dat de grondteksten van de filosofie beschikbaar zijn en blijven. En passant stuit je dan wel op formuleringen waarvoor de moderne mens erg gevoelig is geworden. Zo liet de mij dierbare Montesquieu, de man met de grote tolerantie en de brede visie, zich laatdunkend uit over Joden, met name over hun in zijn ogen nauwe relatie met geld. Hij had trouwens ook niet veel op met Hollanders – ‘een traag en geldbelust volk’ – maar dat is vanuit het hedendaagse perspectief dan toch weer gemakkelijker te accepteren dan een sneer over Joden en hun zogenaamde inhaligheid. Moeilijker was het antwoord op de vraag hoe nègre te vertalen, een woord dat in Peau noire, masques blancs talloze malen voorkomt. Sinds de jaren zestig heeft het zich in toenemende mate ontwikkeld tot een taboewoord, tot het onuitsprekelijke N-woord. In zijn nawoord bij Niet door water maar door vuur van James Baldwin (2018: 161 e.v.) legt vertaler Harm Damsma uit waarom hij het betreurt dat uitgever De Geus koos voor het inmiddels gangbare zwart; de vertaling zwart voor nègre werd de vertaler in feite opgelegd. Ik kan in deze kwestie een eind met Damsma meegaan wanneer hij betoogt dat

Baldwins veelvuldige gebruik van het woord “Negro” in The Fire Next Time (gemiddeld één keer per bladzijde dus) een te opvallend stilistisch kenmerk is om over het hoofd gezien te worden en alleen al om die reden niet door vertalers mag worden genegeerd. Bovendien is het historisch gezien een relevant gegeven, omdat het de ophanden zijnde omslag in taalgebruik markeert. (…) De schrijver in de Nederlandse weergave van zijn verhandeling woorden in de mond leggen die hij destijds onmogelijk gebruikt kan hebben leek mij dan ook geen optie.

Damsma meende dat deze argumenten voldoende waren, maar De Geus verwoordt in het colofon een andere opvatting: “Middels deze keuzes [de uiteindelijke keuze van de uitgever: wit in plaats van blank voor white, zwart in plaats van n(****) voor negro] hebben we geprobeerd recht te doen aan de auteur in de taal van het Nederlands van nu, met inclusiviteit als uitgangspunt. Vertaler en uitgever verschillen hierover van mening.”

Ook in Peau noire, masques blancs een boek uit 1952, wisselen noir en nègre elkaar af. Uitgeverij Octavo en de vertaalster hadden op dit punt eigenlijk geen keus: de erfgenamen van Fanon, zonder wier toestemming de vertaling er niet mocht komen, stelden als een van hun voorwaarden dat noir consequent zou worden vertaald als zwart en nègre als n[****]; een politiek correct woordgebruik zou volgens hen alleen maar verhullend werken en de gewelddadige associaties van het woord nègre afdekken. De erfgenamen wilden niet dat er een nawoord aan de vertaling werd toegevoegd en dat was wel enigszins frustrerend.

Overigens vertaalde ik enkele jaren geleden – samen met Katrien Vandenberghe – Critique de la raison nègre, een boek uit 2013 over de problematiek van zwart en wit, geschreven door Achille Mbembe (Mbembe 2015). Kritiek van de zwarte rede is sowieso een mooie titel, dus daarin kon het woord nègre onvertaald blijven. In het boek zelf gebruikt Mbembe Nègre (met hoofdletter) heel vaak als een soort geuzennaam en in die zin heb ik het steeds vertaald als N[****], ook met een hoofdletter. Protesten achteraf zouden me waarschijnlijk hebben bereikt, maar er kwamen geen boze brieven, dus de lezers hadden er kennelijk vrede mee. Vertalers blijven over het algemeen onzichtbaar, ze krijgen zelden lovende fanmail, maar er komen soms wel reacties als een lezer zich ergert aan een auteur of aan wat er in een boek staat. “Was die schrijver niet fout in de oorlog?” – “Mag zo’n jonge auteur wel fictie schrijven over een zwaarbeladen thema als de holocaust?” – “De hoofdpersoon van die roman is een pedofiel, bah!” In zulke gevallen krijgen vertalers nogal eens onaangename brieven, of worden ze ter verantwoording geroepen op een literaire borrel waar de tongen losgaan. Zo wordt het vertalersvak niet alleen minder eenzaam, maar ook minder saai dan vaak door buitenstaanders wordt gedacht.

6.    Ter afsluiting

Algemene tips over het vertalen van filosofische teksten zijn kennelijk moeilijk te geven. Dit was meer een relaas van persoonlijke ervaringen, zij het misschien gevarieerd genoeg om toch nog leerzaam te kunnen zijn. Wie het vertalen van literatuur inruilt voor het vertalen van filosofie – ook dit is een persoonlijke ervaring – verliest niets aan stilistische uitdagingen. Mijn bewondering voor Foucault met zijn gecompliceerde, onberispelijk tot een eind gevoerde zinnen groeit alleen maar naarmate ik langer met zijn werk bezig ben. In en achter die zinnen is zijn persoon nooit ver weg. Een persoonlijke toon vinden we ook bij Descartes, die in Over de methode jeugdherinneringen ophaalt (“Ik was nog jong toen men mij naar school stuurde”) en vertelt hoe hij in Duitsland werd overvallen door de winter en daar, in zijn ‘stoof’, de grondbeginselen van zijn wijsgerig systeem uitdacht (Descartes 2011: 71). De stijl is verbazingwekkend levendig voor een auteur uit de zeventiende eeuw. Feller en levendiger nog is de stijl van Fanon, met zijn elliptische uitroepen, zijn retorische verontwaardiging, de gaten die de lezer zelf moet opvullen en een filosofische argumentatie waarin een scala aan emoties doorklinkt. Het moge duidelijk zijn: filosofie vertalen is niet alleen denken in veelvoud, het vergt ook dat er wordt gewerkt met een veelvoud aan taalmiddelen.

Bibliografie

Baldwin, James. Niet door water maar door vuur. Vertaald door Harm Damsma. Amsterdam: De Geus, 2018.

Descartes, René. Bibliotheek Descartes, Band 3. Vertaald door Jeanne Holierhoek. Amsterdam: Boom, 2011.

Fanon, Frantz. Peau noire, masques blancs. Paris: Seuil, 1952/2015.

Fanon, Frantz. Zwarte huid, witte maskers. Vertaald door Jeanne Holierhoek. Amsterdam: Octavo, 2018.

Foucault, Michel. Histoire de la sexualité I. Paris: Gallimard, 1976.

Foucault, Michel. De geboorte van de biopolitiek. Vertaald door Jeanne Holierhoek. Amsterdam: Boom, 2013.

Foucault, Michel. Geschiedenis van de seksualiteit. Vertaald door Jeanne Holierhoek. Amsterdam: Boom, 2018.

Lawrence, D.H. De gevederde slang. Vertaald uit het Engels door H.W.J. Schaap. Amsterdam: Uitgeverij Contact, 1969.

Mannoni, Octave. Psychologie de la colonisation. Paris: Éditions du Seuil, 1950.

Mbembe, Achille. Kritiek van de zwarte rede. Vertaald door Jeanne Holierhoek en Katrien Vandenberghe. Amsterdam: Boom, 2015.

Sartre, Jean-Paul. Het zijn en het niet. Vertaald door Frans de Haan. Rotterdam: Lemniscaat, 2003.

Noten

[1]      Zie ook hoofdstuk 3.5.
[2]      Zie hoofdstuk 1.5.
[3]      Leeswaarschuwing: in deze paragraaf komen termen als nègre, negro en het Nederlandse N-woord voor. Ze worden behandeld op metataal-niveau, dus volstrekt niet met beledigende bedoelingen.

Inhoudstafel

Voorwoord bij de tweede editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Woord vooraf bij de eerste editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Deel I – Het werk in goede banen

1.1.    Literair vertaler word je, woord na woord … – Carlo Van Baelen

1.2.    Zichtbaarheid van literair vertalers – Gys-Walt van Egdom en Christophe Declercq

1.3.    Basiskennis en -vaardigheden – Chris Van de Poel

1.4.    Naslag – Chris Van de Poel

1.5.    Hoe bronteksten lezen? – Philippe Noble

1.6.    Relatie tussen auteur en vertaler – Nicolette Hoekmeijer

1.7.    Vertolking 2.0 – Over het opnieuw vertalen van klassiekers – Barber van de Pol

1.8.    Duovertalen – Niek Miedema & Harm Damsma

Deel II – Belangrijke begrippen

2.1.    Equivalentie in de vertaalpraktijk en de vertaalstudie – Henri Bloemen

2.2.    Verre culturen en het vertalen van realia – Luk Van Haute

2.3.    Vertaalprocedés – Stella Linn

2.4.    Vertaling en stijl – Cees Koster

2.5.    Creatief vertalen – Harm Damsma

2.6.    De vertaling van meerstemmigheid en meertaligheid – Désirée Schyns

2.7.    Humor – Jeroen Vandaele

2.8.    Vertalen als intertekstuele praktijk – Paul Claes

2.9.    Technologie voor literair vertalers – Gys-Walt van Egdom

Deel III – Een focus op genres

3.1.    Het vertalen van narratief proza – Franco Paris

3.2.    De regels voorbij: het vertalen van poëzie – Onno Kosters

3.3.    Enige hardop uitgesproken gedachten over het vertalen van theater – Erik Bindervoet

3.4.    Denken in veelvoud: het vertalen van filosofische teksten – Jeanne Holierhoek

3.5.    Non-fictie vertalen – Jelle Noorman

3.6.    Vertalen van kinder- en jeugdliteratuur – Goedele De Sterck

Deel IV – Na het vertalen

4.1.    (Zelf)revisie – Laura van Campenhout & Ine Willems

4.2.    Omgaan met promotie, prijzen en recensies – Janny Middelbeek-Oortgiesen

4.3.    De beoordeling van de vertaling – Fedde van Santen

Bijlage I – Lijst van geciteerde vertalingen

Bijlage II – Bioschetsen van de auteurs

Namenregister