Over rammelende rijmen, monitorhagedissen en waggelvlinders: jeugdauteur, vertaler en uitgever Edward van de Vendel aan het woord

Geplaatst op: 17 oktober 2024

Edward van de Vendel is bij het grote publiek vooral bekend als de auteur van veelgelezen en veelbekroonde jeugdboeken als Misjka, Superguppie en Toen kwam Sam, maar ook als vertaler heeft hij zijn sporen al ruimschoots verdiend. Tenzij je de afgelopen decennia onder een steen hebt geleefd, heb je hoogstwaarschijnlijk al een van zijn Waanzinnige boomhut-vertalingen in handen gehad. Naast populaire, toegankelijke reeksen vertaalde hij ook tal van literaire jeugdauteurs. En sinds kort runt hij onder de vleugels van Singel uitgeverijen ook zijn eigen uitgeverij, Blauw Gras. Hoog tijd dus voor een gesprek.

Eerst en vooral: gefeliciteerd! Je kreeg onlangs de Theo Thijssenprijs voor je werk als jeugdboekenschrijver en bij de uitreiking van de Zilveren Griffels nam je er maar liefst twee mee naar huis. Als jeugdschrijver heb je inmiddels meer dan honderd boeken achter je naam – hoe kwam het eigenlijk dat je naast al dat schrijfwerk ook nog bent gaan vertalen?

Dat is eigenlijk vrij toevallig begonnen: ik was bevriend met Carll Cneut, de Vlaamse jeugdillustrator, die destijds een prentenboek had gemaakt met Carl Norac, in het Frans. De Eenhoorn wilde het gaan uitgeven, en toen kwam de vraag of ik het wilde vertalen. Ik had dat nooit eerder gedaan, maar het beviel me wel. Daarna heb ik nog een paar prentenboeken van Carll gedaan, maar dat was heel af en toe, ik beschouwde me op dat moment niet als een vertaler. Tot op een bepaald moment uitgeverij Davidsfonds contact met me opnam over de boeken van Rebecca Dautremer. Zij hadden gezien dat ik al prentenboeken uit het Frans had vertaald, en omdat deze boeken heel poëtisch waren en van een hoog literair niveau, vonden ze me de geschikte persoon om die klus aan toe te vertrouwen. Die vertalingen vond ik erg leuk om te doen: het waren grote, ingewikkelde boeken, met veel tekst, ook tekst ín de tekeningen, veel woordspelingen, noem maar op. Je zou het bijna een meesterproef kunnen noemen, ik moest echt laten zien wat ik kon. En naar aanleiding daarvan is de bal dan echt aan het rollen gegaan: op een dag kwam Lannoo aankloppen met De waanzinnige boomhut, want daar zat ook wat rijm in, en woordgrapjes. Die reeks is nog altijd mijn grootste vertaalsucces.

Die Waanzinnige Boomhut-reeks vind ik een interessant voorbeeld, want volgens mij lijken die boeken bedrieglijk eenvoudig om te vertalen, maar zijn ze het niet.

Ja en nee. Aan de ene kant komt er vaak rijm in voor, maar dat rijm is wel heel losjes. Het ingewikkelde is dat er ook altijd veel tekeningen bij staan. Je kunt dus niet zomaar om bepaalde woordgrapjes heen vertalen, want die tekeningen staan er nu eenmaal. Ik heb ook wel eens tegen Andy [Griffiths, de schrijver] gezegd: Please, Andy, geen rijm, geen rijm! Maar daar trekt hij zich niks van aan (lacht). Dus dat is wel uitdagend, maar de taal, de manier van spreken van de jongetjes uit het boek, die had ik op zich vrij snel, vrij makkelijk onder de knie.

Een pagina uit De waanzinnige boomhut in Nederlandse vertaling en Engels origineel
Nederlandse vertaling naast Engels origineel van een pagina uit De waanzinnige boomhut (deel 4)

Ik heb in het begin een paar basisregels voor mezelf bedacht: in ieder geval wilde ik zó vertalen dat het voor kinderen zou zijn alsof een Nederlandse auteur het geschreven had. Bijvoorbeeld het woordje cool, daar heb ik lang over nagedacht. Ik denk dat ik het nu misschien in het Engels zou laten staan, omdat het inmiddels veel meer ingeburgerd is, maar ten tijde van het eerste deel vond ik het nét nog te Engels, dus besloot ik het te vermijden, en in plaats daarvan tof, leuk of soms nog iets anders te gebruiken. Het is geen sleutelwoord of zo, maar het was wel een basiskeuze: ik wilde niet dat de kritische lezer er de hele tijd aan herinnerd werd dat dit een boek uit Australië is. Want het taalgebruik is verder ook heel naturel, heel erg dagelijkse spreektaal. Geen straattaal of zo, meer zoals ‘gewone kinderen’, voor zover die bestaan, met elkaar praten. Er heeft altijd een soort ‘rustig aan’-principe over mijn vertalingen gelegen: maak het maar zo gewoon mogelijk, alsof ik het de kinderen hier op straat kan horen zeggen. Die opdracht had ik mezelf gegeven, en daarom lukt het me vrij gemakkelijk om die toon telkens weer te vatten. 

Je vertaalt boeken voor kinderen van allerlei leeftijden: prentenboeken, boeken voor eerste lezers, boeken voor wat oudere lezers, zoals de Boomhut-reeks, en ook uiteenlopende genres. Heb je bij het vertalen van een boek dan telkens een bepaalde lezer voor ogen die je tegemoet probeert te komen qua taalgebruik?

Nee, nee. Ik vertrek vooral vanuit de tekst, en daar probeer ik een Nederlandse match voor te vinden. In principe is het niet heel anders dan hoe ik tewerk ga als ik zelf een boek schrijf, ik neem ook niet van tevoren allerlei beslissingen of vink geen lijstje af van alles wat erin moet. Maar er zit wel een soort uitstraling, een soort gevoel om een boek heen, dat ik moet proberen te vangen. Bij De Boomhut denk ik bijvoorbeeld: dit is een boek dat ieder kind kan lezen, er zitten geen uitstapjes in naar rare, ingewikkelde grapjes voor volwassenen. Bij Ulf Stark, de Zweedse schrijver, is het dan weer héél precies, heel literair, heel smeuïg ook – smeuïg-literair dus. Het is een auteur wiens stijl ik heel erg bewonder. Dan doe ik heel erg mijn best om Nederlandse woorden te kiezen die net zo lekker klinken als zijn Zweeds, en probeer ik mijn tekst ook net zo voorleesbaar te maken als die van hem. 

Pomerans, de hele weg naar huis neuriede ik dat woord. het voelde lekker in mijn mond. Als pomtiedom en dans. Als plomp en glans.   (uit: De Weglopers, Ulf Stark)

Voorleesbaarheid is bij De Boomhut minder belangrijk, daar hoeft niet alles de hele tijd ritmisch te klinken, maar bij veel van de meer literaire schrijvers die ik vertaal, Mac Barnett in zijn boeken met Jon Klassen bijvoorbeeld, steekt het wel allemaal heel nauw. Bij mijn eigen boeken maak ik ook wel een gevoelsmatig onderscheid tussen boeken die een wat meer literaire insteek hebben of een boek waarvan ik gewoon wil dat heel veel kinderen er plezier aan beleven. Je hebt een bepaald idee van een boek, en daar past een bepaalde taal en een bepaalde stijl bij. In het geval van vertalen is er voor mij ook altijd eerst de constatering: wat voor soort boek is dit? Ik begin dus echt vanuit het boek, maar uit dat boek komt vervolgens ook de lezer tevoorschijn.

Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit De wolf, de eend en de muis van Mac Barnett en Jon Klassen
Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit De wolf, de eend en de muis van Mac Barnett en Jon Klassen

Vertaling: 
Het was een heerlijke maaltijd.  
‘Waar heb je die jam vandaan?’ vroeg de muis. 
‘En dat tafelkleed?’ 
De eend knabbelde aan een korstje. 
‘Hel zal je nog verbazen wat je allemaal aantreft in een wolf.’ 
‘Het is hier gezellig,’ zei de muis. 
‘Het is mijn huis,’ zei de eend. 
‘Wóón je hier?’ 
‘Ik woon hier prima! Ik mag dan misschien opgeslokt zijn, maar dat betekent nog niet dat ik me laat opeten.’ 
(Uit: De wolf, de eend & de muis, Mac Barnett en Jon Klassen)

Probeer je dan ook op een bepaalde manier in contact te blijven met het taalgebruik van kinderen, om erachter te komen hoe kinderen anno nu praten, welke woorden ze gebruiken?

Ik doe geen onderzoek of zo, het is meer een aanvoelen. Nu moet ik ook wel zeggen dat ik niet zo gauw boeken zal vertalen, of schrijven, die heel erg op de huid van de tijd zitten qua taal, of die in een bepaald segment van de tiener- of jeugdcultuur moeten passen. Dan ga ik fouten maken, daar ben ik niet van op de hoogte. Over De Boomhut zei ik daarnet wel: het moest zo’n taal zijn die overal gewoon te horen is, maar dat is natuurlijk niet écht zo. Ook in het origineel is die taal uiteindelijk een construct, een artificiële vorm die Andy Griffiths heeft geschreven, maar die heel verstaanbaar is. Als je werkelijk zou gaan luisteren hoe een groep jongetjes in Perth met elkaar praat, dan zullen die toch net iets anders klinken dan de jongetjes in het boek. Een boek is altijd een kunstzinnige weergave van de werkelijkheid, maar het geeft wel de indruk dat het de werkelijkheid kán zijn, dat je die taal overal zou kunnen horen. En bovendien is er natuurlijk ook niet één kindertaal. Dat is per regio anders, tussen onze twee landen is het al heel verschillend, tussen leeftijden ook. Het is natuurlijk anders als een boek heel specifiek gericht is op vijftienjarigen die in Amsterdam op het vwo zitten, dan moet je hun taalgebruik natuurlijk gaan onderzoeken. Maar dat soort boeken zou ik zelf nooit vertalen. 

Is dat de reden waarom je geen Young Adult-literatuur vertaalt? Omdat je minder voeling hebt met die taal?

Nee, ik heb er doorgaans gewoon niet genoeg tijd voor. Ik ben nu overigens wel een Young Adult-roman aan het vertalen voor Blauw Gras, uit het Noors, omdat ik merkte dat ik wel voeling had met de stijl en taal van het boek. 

Ja, want je vertaalt dus uit het Engels, Frans en Noors, maar ook weleens uit het Zweeds, Spaans, Duits… Heb je een voorkeur voor een bepaalde taal? En is je kennis van al die talen even diepgaand?

Nee, dat kan natuurlijk niet. Maar volgens mij is dat ook niet altijd het belangrijkste. Het is geen vereiste dat ik perfect Frans spreek, het gaat erom dat ik de tekst begrijp en vervolgens in perfect Nederlands omzet. Dat Nederlands, dat is mijn taal, de taal die ik ook nog eens als schrijver hanteer. Ik wil dat de lezer voelt dat een boek met gevoel voor de Nederlandse literatuur is geschreven, of vertaald. Dat doet meer een beroep op mijn schrijverschap dan op mijn kennis van, bijvoorbeeld, de Franse taal. Als ik een vertaling aangeboden zou krijgen van een auteur die heel graag zijn kennis van zijn eigen taal wil etaleren, met ingewikkelde lange zinnen vol bijzinnen en bijvoeglijke naamwoorden, dan kan ik dat niet doen. Maar ik vertaal natuurlijk voor kinderen, waar dat meestal niet aan de orde is. Behalve in slechte kinderboeken, en dan vind ik dat meteen lastig. Hoe beter een boek geschreven is, hoe makkelijker het te vertalen is, vind ik. Als een auteur de hele tijd naar wéér een ander bijvoeglijk naamwoord zoekt, of wéér een andere manier van ‘zegt hij’ uitprobeert, maakt dat het vertaalproces een stuk lastiger. 

 Zijn er naar jouw gevoel verschillen qua taal en stijl tussen kinderboeken uit verschillende taalgebieden? Een vaak gehoorde bewering is bijvoorbeeld dat het register in Franse jeugdboeken altijd een paar trapjes hoger zit dan wat we in het Nederlands gewend zijn, en dat je bij het vertalen automatisch wat moet downtunen.

Ja, dat herken ik wel. Nu is het natuurlijk wel zo dat de Franse jeugdboeken die bij ons vertaald worden geen dwarsdoorsnede vormen van de Franse jeugdliteratuur, het zijn toch meestal boeken uit het meer literaire segment, die eruit springen qua taal. Er zullen ongetwijfeld Franse boeken zijn die rustiger en minder showy zijn, die stilistisch veel minder hoog zitten, maar die krijgen we hier niet aangeboden omdat we dat soort boeken zelf voldoende voorhanden hebben in het Nederlands. Bij Engelstalige boeken is mijn ervaring dan weer dat daar toch minder op… gepolijst wordt. Er zitten vaak lange zinnen in, met vier bijzinnen enzovoort, die je in het Nederlands moet splitsen om het leesbaar te houden, of je ziet dat er tot vervelens toe met adjectieven wordt gegoocheld  – dat merk ik meer in de Engelstalige boeken die ik vertaal dan in de Zweedse, Noorse of Duitse. Maar goed, er wordt enorm veel uit het Engels vertaald, dus is het normaal dat daar ook commerciële boeken bij zitten die niet per se zo goed geschreven zijn. Bij die andere landen zijn het echt alleen maar de pareltjes die eruit gevist worden, dus dit zegt waarschijnlijk niet noodzakelijk iets over de staat van ‘het’ kinderboek in die landen. 

Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit Gele Kajak van Nina Laden en Melissa Castrillón
Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit Gele Kajak van Nina Laden en Melissa Castrillón

Je schrijft zelf poëzie voor kinderen, en je vertaalde ook allerlei kinderboeken met een poëtische inslag of waarbij veel aandacht gaat naar rijm en ritme. Ik denk daarbij aan De gele kajak van Nina Laden of Ik praat als een rivier van Jordan Scott, die je beide prachtig hebt vertaald. Hoe begin je aan zo’n bijzondere tekst?

Ten eerste blijf ik zoiets altijd een hele klus vinden, hoor. Ik krijg vaak heel mooie prentenboeken aangeboden, maar soms denk ik: weer zo’n tekst op rijm erbij, moet dat nou echt? Want zoiets vraagt om een bewerking, niet om een vertaling. Dat is gewoon echt puzzelen, en dat vind ik niet per se het allerleukste om te doen. Veel schrijvers die een prentenboek op rijm maken – ik heb het nu niet over Nina Laden, voor alle duidelijkheid – zijn gewoon geen dichters, en dan draagt het rijm eigenlijk weinig bij. Het is gewoon écht niet goed (lacht). En ik wil dat het in het Nederlands wél allemaal klopt en goed loopt, wat veel tijd vraagt, zeker met die tekeningen erbij. Dat zie je vaak bij auteurs voor volwassenen die een keer een prentenboek willen schrijven, die schijnen het idee te hebben dat alle kinderboeken sowieso op rijm moeten. Misschien omdat ze in hun eigen jeugd zelf voorgelezen zijn op rijm? Als ik al voel dat er eigenlijk niets moois van zo’n tekst te maken valt, durf ik de opdracht wel te weigeren. Een enkele keer spreek ik in zo’n geval ook met de uitgever af dat ik het rijm mag loslaten in mijn vertaling.

Maar je wilde weten hoe ik aan zo’n klus begin. Bij prentenboeken lees ik de tekst in ieder geval eerst een paar keer helemaal, ook hardop, omdat je toch gewoon moet horen hoe het klinkt. Daarna bekijk je de eerste zinnen in detail, ga je analyseren, kijken waar de rijmwoorden zitten, enzovoort. En dan begin je met vertalen, en soms pakt het meteen goed uit, maar anders moet je gaan puzzelen.

Een boek waarin dat rijm en ritme bijvoorbeeld wél ontzettend belangrijk waren, was Slaap maar fijn, bouwterrein van Sherri Duskey Rinker. Het origineel Goodnight, goodnight, construction site was heel populair was in Amerika, en de vertaling werd in Nederland gelukkig ook heel goed ontvangen. Bij die tekst had ik vooral voor ogen dat het een boek was voor kleine kinderen die van technische zaken houden, dus die moesten zeker goed zitten, maar tegelijkertijd had het ook een enorm strakke cadans – zelfs al in de titel – dus die tekst heb ik zowel in het Engels als in het Nederlands vaak hardop voorgelezen, zodat ik die cadans goed kon horen.

Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit Slaap maar fijn, bouwterrein van Sherri Duskey Rinker
Nederlandse vertaling en Engels origineel van een pagina uit Slaap maar fijn, bouwterrein van Sherri Duskey Rinker

Ben je inmiddels op een punt in je carrière gekomen dat je kunt kiezen welke opdrachten je aanneemt?

Ik heb eigenlijk lang alles aangenomen wat me werd aangeboden, maar inmiddels ben ik wel selectiever geworden, ja. In het verleden kreeg ik weleens boeken aangeboden die heel mooi waren qua beeld, maar waarvan ik vanwege tijdsgebrek niet de hele tekst had gelezen voor ik ‘ja’ zei, en daar heb ik wel eens spijt van gekregen. Dat gebeurde met name als het non-fictie was, dus dat doe ik eigenlijk niet meer. Ik vind het vaak niet goed geschreven én het is enorm veel werk, omdat je zoveel moet opzoeken. Er zijn wel een paar boeken waarvan ik achteraf heb gedacht: had ik die opdracht maar nooit aangenomen.

Draag je zelf ook wel eens boeken aan bij uitgevers waarvan je vindt dat ze vertaald moeten worden?

Dat gebeurt wel eens, ja, een enkele keer, bij boeken waarvan ik echt vind dat ze er ook moeten zijn in het Nederlands. Dat wil daarom niet zeggen dat ze ook altijd worden uitgegeven, hoor, maar van bijvoorbeeld Sydney Smith heb ik tegen de uitgeverij gezegd: dit is zo mooi, dit moeten we doen. Ze waren hem zelf ook al op het spoor, maar ik ben alsnog blij dat ze die auteur hebben uitgegeven. 

Nederlandse vertaling van een pagina uit Ik praat als een rivier van Jordan Scott en Sydney Smith.
Nederlandse vertaling van een pagina uit Ik praat als een rivier van Jordan Scott en Sydney Smith.

In het juryrapport van de Theo Thijssen-prijs word je onder meer geprezen om je maatschappelijke engagement, dat in je werk als schrijver duidelijk naar voren komt. Kun je dat engagement op de een of andere manier ook in je vertaalwerk kwijt?

Nee, daar ben ik toch vooral afhankelijk van wat me wordt aangeboden. Dat is overigens wel een grappige discrepantie: de boeken die ik vertaald heb zijn niet per se de boeken die ik zelf schrijf. Boeken als Julius Zebra of De waanzinnige boomhut zou ik nooit zelf schrijven. Niet omdat ik ze niet goed vind – ik vind ze geweldig – maar omdat ik dat gewoon niet kan. Daar zit ook niet meteen een engagement achter, behalve eventueel dat ik voel dat zulke boeken een grote groep kinderen leesplezier zullen bezorgen. Dat vind ik belangrijk: op die manier bereik je kinderen die eigenlijk niet lezen. Ook dat vind ik een vorm van engagement. Met Blauw Gras gaan we bijvoorbeeld een reeks uitgeven voor kinderen vanaf een jaar of negen, met boeken die alleen maar grappig zijn. Dat is het criterium: ze moeten niet te moeilijk zijn maar wel écht grappig, een kwaliteit die trouwens ontzettend moeilijk te vinden is. Daarmee bereik je kinderen die anders nooit zouden lezen. Dat heb ik geleerd door De boomhut te vertalen, en door met Andy Griffiths naar bibliotheken te gaan, waar je echt merkt hoeveel plezier kinderen aan die boeken beleven.

Verder is het ook wel zo dat uitgevers me benaderen voor boeken over bijvoorbeeld queer-thema’s, omdat ze weten dat ik daar zelf ook over geschreven heb.

 Over Blauw Gras gesproken: ik zag dat jullie een boek gaan uitgeven van Patrick Ness, Het leven van een hagedis van niks, in een vertaling van de bekende jeugdauteur Yorick Goldewijk. Had hij wel eens eerder wat vertaald?

Nee, dit is zijn eerste vertaling. Kijk, ik lees en bewonder het werk van Patrick Ness al jaren, maar tot nu toe had hij vooral Young Adults geschreven, en boeken voor volwassenen. Dit is zijn eerste middle grade, zoals dat heet, voor kinderen vanaf een jaar of tien. Het is een hilarisch, bijna bizar boek, maar ook heel toegankelijk omdat er veel actie in zit. En dan is het ook nog eens een verhaal dat ergens over gaat. Al die dingen deden me denken aan het werk van de beste Nederlandse schrijvers van nu, en ik wilde dat de taal van Ness weergegeven zou worden door een minstens even goeie Nederlandse auteur – en dat is Yorick. Hij geeft in zijn eigen werk ook blijk van én toegankelijkheid, én heel verzorgd schrijven. En bovendien is hij even eigenzinnig als Ness in zijn keuzes. We hebben het er natuurlijk wel over gehad dat hij nog nooit eerder vertaald had, en we hebben ook samen nagedacht over vertaalkwesties, bijvoorbeeld over een onvertaalbaar woordgrapje dat helemaal in het begin van het boek zit, een enorm vertaalprobleem! Het boek gaat over een klas met allemaal dieren, met daarbij een paar hagedissen. Aan die hagedissen wordt in de eerste regels van het boek gevraagd of ze hall monitor, gangwacht, willen zijn, of ze met andere woorden de gangen van de school in de gaten willen houden. Maar A: wij hebben geen gangwachten in ons schoolsysteem, dus dat is al lastig. En B: in het Engels antwoorden die hagedissen daarop: It’s not because we are monitor lizards, right? Nu is een monitor lizard in het Nederlands gewoon een ‘varaan’, maar als je dat zo vertaalt, ben je het grapje kwijt – en dat grapje wordt de hele tijd herhaald. Yorick had eerst een andere woordspeling bedacht, maar dat werd uiteindelijk te gekunsteld, hij moest er als vertaler te veel bij verzinnen, terwijl ik vind dat je in de eerste plaats zo dicht mogelijk moet blijven bij wat de auteur verzonnen heeft. Dus toen hebben we na veel wikken en wegen besloten om er toch maar ‘monitorhagedis’ van te maken, ook al bestaat die soort in het Nederlands strikt genomen niet. Biologisch klopt het dus niet helemaal, maar het klinkt aannemelijk en ik vind het voor de tekst veel belangrijker dat we die grap kunnen handhaven. Ook omdat er een psychologische dimensie achter zit – die hagedissen zijn geen populaire kinderen, en ze vragen zich af of ze die eer krijgen alleen maar omdat ze zo heten – en dat aspect moest ook bewaard blijven. 

Nederlandse vertaling en Engels origineel van het omslag van Het leven van een hagedis van niks van Patrick Ness en Tim Miller
Nederlandse vertaling en Engels origineel van het omslag van Het leven van een hagedis van niks van Patrick Ness en Tim Miller

Als schrijver, vertaler én uitgever ken je alle hoeken van het jeugdliteraire veld, en je hebt er inmiddels meer dan dertig jaar ervaring mee. Zie je bepaalde evoluties in het werkveld?

Ik ben begonnen in de jaren 90, toen er een enorme hausse was in de aandacht voor jeugdliteratuur, met meerdere prijzen die werden uitgereikt en dergelijke. Maar daarbij stonden vooral zeer literaire boeken centraal. In de jaren 2000 kwam er een tegenbeweging, met veel aandacht voor boeken die vooral leesplezier boden, vaak ook wat commerciëler waren. En nu is die pendule weer terug naar het midden gekomen en verenigen de boeken die het meest gewaardeerd worden vaak het beste van twee werelden: ze hebben een hoog literair niveau, maar slagen er toch in een grote groep kinderen aan te spreken. Dat zijn de boeken die ik zelf wil schrijven, én wil lezen. 

Dankzij initiatieven als de Filter Vertaalprijs voor kinder- en jeugdliteratuur komt er langzamerhand ook meer zichtbaarheid en waardering voor de vertalers van die jeugdliteratuur, en dat is absoluut terecht.

En wat vind je van de financiële vergoeding voor literair vertalers, staat die in verhouding tot het geleverde werk?

Die 7,5 eurocent per woord is natuurlijk nog altijd weinig, al moet ik zeggen dat de Auteursbond de afgelopen jaren geweldig werk heeft geleverd om het tarief omhoog te krijgen. Volgens mij is er echt een kleine revolutie aan de gang op dat gebied.  Ook de vermelding van de vertalersnaam op het omslag vind ik niet meer dan normaal. Mijn eigen naam zet ik bij Blauw Gras niet op de cover als vertaler, dat zou ik bijna een beetje hoogmoedig vinden, maar bij de andere vertalers doe ik het wel. Ik ben zelf een grote liefhebber van vertaalde literatuur, en het belang van een goede vertaling is niet te onderschatten. Ik lees trouwens niet alleen vertalingen uit talen die ik niet beheers, maar bijvoorbeeld ook uit het Engels, omdat ik als vertaler weet hoeveel werk erin gaat zitten om al die kleine nuances te vatten en uit te zoeken, en ik vind het een fijne gedachte dat iemand al dat werk voor mij heeft gedaan. Dus ik ben niet zo iemand die per se altijd het origineel wil lezen omdat het ‘echter’ zou zijn, integendeel.

Je eigen werk is ondertussen ook in meer dan dertig talen vertaald, door bekende vertalers als David Colmer, Rolf Erdorf en Laura Pignatti. Werk je nauw samen met je vertalers?

Dat hangt heel erg van de uitgeverij in het buitenland af. Rolf en David vertrouw ik blindelings, die hebben bijna al mijn boeken vertaald. Het zou hovaardig zijn om hun vertalingen te willen nalezen of corrigeren. Als David mijn poëzie vertaalt, werken we wel intensiever samen, omdat daar grotere keuzes moeten worden gemaakt. De redacteur van mijn Amerikaanse uitgeverij stuurt altijd veel vragen door, en toevallig heb ik vanmorgen een hele lijst vragen beantwoord van de Macedonische vertaalster van De dagen van de bluegrassliefde en Misjka. Maar die twee boeken zijn ook onlangs in het Lets verschenen, en van die vertaler heb ik geen enkele vraag gekregen, wat ook prima is. Als vertaler neem ik zelf ook bijna nooit contact op met de auteur, alleen als het echt nodig is. Bijvoorbeeld als ik de naam van het hoofdpersonage wil veranderen, omdat die in het Nederlands toch echt een andere indruk geeft. Voor Pelckmans heb ik een Franse reeks over het hondje Gurty vertaald, een naam die ik in het Nederlands moeilijk vond lezen. Ik wilde graag een andere naam voor dat hondje, maar helaas mocht dat niet van de auteur.

Wat vreemd. Het gebeurt bij vertalingen van kinderboeken toch heel vaak dat namen vernederlandst worden, voor de leesbaarheid of omdat ze een bepaalde betekenis of associatie moeten oproepen?

Ja, inderdaad. Soms wordt een naam die in de ene taal heel gemakkelijk en gewoon is, in een andere taal juist heel moeilijk leesbaar en bijzonder, en dat kan niet de bedoeling zijn. Bij De dierenredders had de uitgever zelf al suggesties voor namen. Maar dat verhaal speelt overduidelijk in Amerika, er worden plaatsnamen genoemd en dergelijke. Dus als ik in zo’n geval een andere naam kies, moet het sowieso ook een Engelse naam zijn, maar dan wel een die geen leesmoeilijkheden oplevert voor een Nederlands kind, zoals ‘Emma’.

Tot slot: zitten er in je eigen werk bepaalde vertaalproblemen waar je vertalers vaak tegenaan lopen?

In Misjka zitten stukjes in het Dari, de moedertaal van de hoofdpersonages, en daar krijg ik vaak vragen over. Net als over taalgrapjes, natuurlijk. In het prentenboek Eén miljoen vlinders zit een bladzijde vol met namen van door mij verzonnen vlindersoorten. Die staan daar omdat het ze ritmisch zijn en mooi klinken: wikkelvlinder, waggelvlinder, tadada, tadada. Dus daar zeg ik van tevoren altijd bij dat de vertalers niet precies hoeven te vertalen wat er staat, maar dat ze het in hun taal als een soort aftelrijmpje of opzegversje moeten laten klinken. En toch krijg ik soms nog de vraag: ja, maar wat is een knalmot nou precies (lacht)

Nederlandse origineel van een pagina uit Eén miljoen vlinders van Edward van de Vendel
Nederlandse origineel van een pagina uit Eén miljoen vlinders van Edward van de Vendel
Vertalingen in het Noors, Duits en Spaans van een pagina uit Eén miljoen vlinders van Edward van de Vendel
Vertalingen in het Noors, Duits en Spaans van een pagina uit Eén miljoen vlinders van Edward van de Vendel