Vertalen als culturele activiteit

Geplaatst op: 15 juli 2021

Désirée Schyns over inclusiviteit, vertaalwetenschap en het vertaalveld.

Vertalen als een vorm van manipulatie

We beginnen dit overzicht over vertalen als culturele activiteit in 1985. In dat jaar verscheen een verzameling essays onder redactie van Theo Hermans, The manipulation of literature. Studies in literary translation, waarin naar voren komt dat iedere vertaling een vorm van manipulatie van de brontekst met zich meebrengt met een bepaald doel voor ogen. Niet alleen vertalers manipuleren de tekst als gevolg van vertaalkeuzes, ook uitgevers (in het vervolg duid ik hen ook aan als actoren in het vertaalveld) transformeren aan de hand van bijvoorbeeld covers en flapteksten. De bundel vestigde de aandacht op de ideologische geladenheid van wat en hoe er vertaald wordt. Dankzij publicaties van auteurs van ‘the manipulation school’ [1] wordt vertalen niet meer beschouwd als een louter taalkundige zaak, ‘als een kwestie van het reconstrueren van een vreemdtalige brontekst met andere bouwstenen, maar als een complexe vorm van interculturele communicatie die een bepaalde context en participanten met bepaalde mogelijkheden, verwachtingen en belangen veronderstelt’, schrijft Hermans in 1994 bij een overzicht over de vertaalwetenschap in de Lage Landen. Vertalen is dus niet alleen een taalkundig, maar ook en misschien wel vooral een cultureel bepaald verschijnsel. Het is een vorm van manipulerend herschrijven. Manipulatie houdt zoals gezegd onder meer verband met de vertaalkeuzes van de vertaler die de brontekst niet onder een kopieermachine kan leggen en ingrepen moet bewerkstelligen, omdat wat je in de ene taal kunt zeggen nu eenmaal niet op dezelfde manier wordt gezegd in de andere. In die zin is het bereiken van equivalentie een illusie, zoals Theo Hermans overtuigend aantoonde in een spraakmakend artikel uit 2004. Vertalen heeft meer te maken met verschil, dan met gelijkenis.

In vertaling ‘[i]s de motor van transformatie te horen’ zegt ook Ton Naaijkens in zijn inaugurale rede De wegen van vertaling uit 2003. Vertalers worden beïnvloed door heersende normen over vertaling die gelden in de maatschappij waarin zij leven en werken, maar ook door bijvoorbeeld hun individuele opleiding, gender, afkomst en door hun socialisering. Hun vertalingen worden gevoed door hun creativiteit en individualiteit. Een vertaling wordt ook gekenmerkt door de persoonlijke interpretatie van een vertaler. In het hierboven geciteerde artikel uit 2004 schrijft Hermans dat vertalingen altijd de aanwezigheid van een vertaler in zich dragen, er is altijd sprake van ‘interventie’. Hij vraagt zich af: ‘Juist omdat vertalers zich niet van hun vertalingen kunnen loszingen, zijn zij in het vertaalde ook altijd zelf aan het woord. Wat zingen ze dan, en hoe beluisteren wij ze, zelfs wanneer ze nauw merkbaar neuriën?’ Ton Naaijkens legt de nadruk op het woord ‘filter’: ‘Vertaling is niet neutraal. Waar een filter is, is geen sprake van volledige oplossing. Er is weerstand, er is kleuring, er is een rest.’ Nog steeds volgens Naaijkens ‘moeten we het idee loslaten dat een vertaling een volledig juiste representatie is van hetgeen eraan voorafging; beter is het om een vertaling te zien als een trace of een spoor.’ Hij ontleent dit idee aan de Indiase filosofe, cultuurwetenschapster en vertaalster Gayatri Chakravorty Spivak. Een vertaling draagt op gender, ras, opleiding, afkomst en op maatschappelijke positie gebaseerde sporen in zich.

De ‘cultural turn’

Binnen vertaalwetenschap was niet alleen de ‘manipulation school’ van belang, ook de ‘cultural turn in translation studies’ (die niet zonder dat idee van ‘manipulatie’ had kunnen ontstaan) betekende begin jaren negentig een omwenteling. Het kwam erop neer dat onderzoekers zich nog sterker bewust werden van cultuurverschillen in vertaling. De paradigmawisseling kwam mede tot stand dankzij het boek The empire writes back. Theory and practice in postcolonial criticism van Ashcroft, Griffith and Tiffin (1989). Dat invloedrijke boek over het terugschrijven van ‘de Ander’, vormde in het Angelsaksische taalgebied een antwoord op de grote hoeveelheid nieuwe teksten vanaf begin jaren tachtig van auteurs uit voormalige Engelse koloniën zoals India, Canada, Australië, de Caraïben en Niger. Auteurs als Salman Rushdie, V.S. Naipaul, Derek Walcott, Chinua Achebe. Te denken valt ook aan het Franstalige gebied met Kateb Yacine, Assia Djebar, Malika Mokeddem, Patrick Chamoiseau of Ahmadou Kourouma. De auteurs van postkoloniale teksten staan kritisch tegenover eurocentrische opvattingen over literatuur en taal. Ze schrijven teksten waarin ze experimenteren met nieuwe schrijfstrategieën en waarin ze taalvariatie uitdrukkelijk tot inzet maken van hun schriftuur. Zo vermengen postkoloniale auteurs bijvoorbeeld de taal van de voormalige kolonisator met zegswijzen uit inheemse talen (denk aan Wolof, Darija, Lingala). Zij positioneren zich op een radicaal andere manier. Vertaalwetenschappers die dergelijke teksten analyseren, proberen binnen een ‘postkoloniaal kader’ de complexiteit te begrijpen van de geschiedenissen en machtsverhoudingen die over de continenten heen een rol speelden en spelen. ‘For translation studies and literary study in general, adopting a postcolonial frame means enlarging the map which has traditionally bound literary and cultural studies. […] And so “we” must understand our own place on this map. Where do “we” belong, where are “we” speaking from, and on the basis of what particular kinds of knowledge?’, schrijven Simon en St-Pierre (geciteerd door Buzelin 2004, p. 729).

Susan Bassnett, André Lefevere en Harish Trivedi introduceerden de ‘cultural turn’ en zetten in 1990 het belang van cultuurverschil voor vertaalwetenschap nog steviger op de kaart. Zij besteden aandacht aan de rol van cultuur in vertaling, de sociale achtergrond van vertalers en de invloed van culturele tradities op vertaling. Hoewel het woord ‘intersectionaliteit’ in hun werk niet werd genoemd, hebben zij oog voor de meerlagigheid van identiteit, hechten zij belang aan de subjectiviteit van vertalers die meer ‘lagen’ in zich bergen en aan de sporen die al die verschillende identiteitslagen achterlaten in vertaling. De verschuiving binnen vertaalonderzoek van taalkundige naar culturele aspecten, die al sinds de jaren tachtig was ingezet, werd dus steeds verder doorgevoerd. Voor een uitwerking van het begrip intersectionaliteit in relatie tot vertaalonderzoek verwijs ik naar een artikel van Luise von Flotow, ‘Contested Gender in Translation: Intersectionality and Matramorphics’.

Binnen Postcolonial Translation Studies wordt bestudeerd dat kolonialisme en vertaling hand in hand gaan, omdat kolonialisme meestal gepaard gaat met het uitsluiten en verdringen van inheemse talen. In dit verband schrijft cultuurtheoreticus, vertaler en auteur Tejaswini Niranjana dat vertaling ‘both shapes and takes shape within the asymmetrical relations of power that operate under colonialism’ (geciteerd in Bassnett en Trivedi). Nieuwe radicale concepten over vertalen ontstonden vaak in voormalige kolonies. Zo kwam in Brazilië onder invloed van het boek Manifesto Antropófago uit 1928 van de Braziliaanse modernist Oswald de Andrade dankzij vertaler Haroldo de Campos (1929-2003) een nieuwe kijk op vertalen tot stand waarin de Campos het concept van ‘kannibalisme’ van de Andrade overnam. Kannibalisme was een manier voor Brazilië om zich te verzetten tegen Europese postkoloniale dominantie. De Campos beschouwde vertalen als een soort bloedtransfusie en zette vertalers aan creatief en eigenzinnig met hun bronteksten om te gaan. Die opvattingen staan mijlenver af van het idee van getrouwheid aan een brontekst. Absolute trouw is overigens een recent fenomeen in de vertaalgeschiedenis, zo werd er gesteld. Die nieuwe ideeën van buiten Europa zijn nauw verweven met postkoloniale (vertaal)studies waarin naar voren komt dat de uitvinding van het concept van een origineel samenvalt met vroege koloniale expansie. Voortaan is het niet zozeer vruchtbaar te bestuderen in hoeverre een tekst trouw is aan het origineel, maar te bekijken hoe en in welke mate vertalers zich bevrijden van het strakke keurslijf van getrouwheid. Het ontworstelen aan dat keurslijf van trouw is een daad van verzet. Vertalers transponeren hun eigen taalkundige en culturele achtergrond in de taal van de voormalige kolonisator. Ze grijpen in in de ‘bronteksten’ en zijn uitvoerders van ‘vertaaldaden’. Teksten van postkoloniale auteurs en vertalingen van die auteurs dragen sporen van meertaligheid en van meerdere met elkaar verweven culturen.

De vertaalpraktijk: netwerken van vertalers, uitgevers, redacteuren, persklaarmakers, instellingen….

De zichtbaarheid van vertalers is de afgelopen jaren enorm toegenomen. Dat heeft onder meer te maken met acties van de vertalers zelf, maar ook met initiatieven van instituties, (internet)tijdschriften, vertaalopleidingen, workshops, incentives op politiek vlak (de Europese Unie), forumdiscussies, maatschappelijke debatten…. Er zijn literaire prijzen waarbij vertaler en auteur het prijzengeld delen (de Europese Literatuurprijs, de International Booker Prize bijvoorbeeld), er is een Vertalersgeluktournee en vertaalprijzen genereren steeds meer aandacht. Op literaire festivals zijn vertalers niet alleen welkom, maar ook zichtbaar aanwezig. Vertalers doen ertoe.

Die toegenomen zichtbaarheid zorgt ervoor dat vertalers meer in beeld komen en meer naar voren treden, op festivals zoals we eerder zagen, maar ook in de (sociale) media (hoewel hun naam in media vaak nog steeds onvermeld blijft). Dat heeft weer tot gevolg dat steeds meer lezers zich bewust worden van het feit dat een vertaling geen kopie is van een originele tekst, maar gemaakt wordt door een mens van vlees en bloed dat invloeden ondergaat van de maatschappij waarin zij of hij leeft. Met andere woorden, vertaling is een discursieve praktijk, een (complexe) handeling bepaald door de sociale omgeving waarin die handeling plaatsvindt. Vanaf de jaren negentig is dit denken zoals we hierboven zagen gemeengoed binnen vertaalwetenschap.

De vraag wie kan en mag vertalen kwam in 2021 door het debat over de vertaling van poëzie van Amanda Gorman weer op scherp te staan. Vertaling en het belang ervan werd nu heel zichtbaar, werd verbonden met achtergrond, met een geschiedenis van uitbuiting en slavernij, werd gekoppeld aan de levensloop van mogelijke vertalers voor haar werk. Een groot verlangen naar inclusiviteit werd zichtbaar. Vertaling blijkt een belangrijke sociale functie te vervullen. Het debat bracht ook aan het licht dat er in de vertaalwereld ‘poortwachters’ bestaan en dat vertalen te maken heeft met machtsverhoudingen, die binnen vertaalwetenschap al dankzij de ‘cultural turn’ op de kaart stonden.

We beginnen ons dus steeds meer bewust te worden van het feit dat vertalingen zijn ingebed in culturele en taalkundige contexten. Door vertaling worden we ook met de neus op de feiten gedrukt dat concepten functioneren binnen betekenisvelden en onlosmakelijk verbonden zijn met een bepaalde taal, cultuur en met andere elementen van iemands achtergrond die de lees- en vertaalhouding bepalen. Verplaatsing naar een ander betekenisveld in een andere taal bestemd voor een nieuw leespubliek genereert ook nieuwe betekenissen. Een concept gaat zich dus in een nieuwe context anders gedragen. Vertaling heeft altijd te maken met beweging, verschuiving, en niet met stolling en stilstand. Het zou mooi zijn als iedereen die in het vertaalveld actief is dergelijke zaken zou beseffen.

Vertalingen evolueren in netwerken waarin niet alleen vertalers, maar ook uitgevers, agenten, scouts, redacteuren en persklaarmakers op elkaar betrokken zijn. Binnen vertaalwetenschap staat een netwerkgerichte aanpak de laatste jaren dan ook steeds meer in de belangstelling (zie bijvoorbeeld Actor Network Theory (ANT) en Multiple Translatorship). Machtsverhoudingen spelen zich niet alleen af tussen individuele actoren (vertalers) en institutionele instanties (bijvoorbeeld het Nederlands Letterenfonds of het ELV), maar houden ook verband met cultuurgebonden normen (bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met realia en cultuurspecifieke elementen, of de omgang met noten in een vertaling, of met woorden uit inheemse talen, zoals Darija, Wolof, of Lingala.) In vertaalstudie is er de laatste jaren dus steeds meer aandacht voor netwerken. Dit is een gevolg van de sociologische en cultuurgerichte benaderingen binnen de discipline. ‘Agents’ zijn actoren, personen of instanties die een rol vervullen binnen de totstandkoming van een vertaling. Het gaat in een netwerkgericht onderzoek dus niet alleen om de vertaler als belangrijkste ‘agent’, maar ook om uitgevers, persklaarmakers, redacteuren, verstrekkers van projectwerkbeurzen, de auteur, een eventuele co-vertaler etc. Meestal blijven de handelingen van een aantal personen of instanties onzichtbaar (denk maar aan het werk van een persklaarmaker), maar ze hebben wel degelijk invloed op de vertaling.

Machtsverhoudingen komen op alle mogelijke manieren tot uiting, niet alleen via de relatie tussen voormalige kolonisator en gekoloniseerde. Wie bepaalt er bijvoorbeeld of een vertaler een projectsubsidie krijgt, of geaccrediteerd wordt door Literatuur Vlaanderen of het Nederlands Letterenfonds? Kun je tegen bepaalde beslissingen in beroep gaan? Door welke vertaalopvattingen worden commissie- en juryleden beïnvloed? Wie heeft het laatste woord over de titelkeuze? Over de foto op de cover? Wie bepaalt of een vertaling teveel Zuid-Nederlandse varianten in zich bergt (lees: Vlaamse woorden)? Wie geeft precies de doorslag bij de aankoop van vertaalrechten? Met andere woorden: wie bepaalt wat er wél en niet wordt vertaald?

In een artikel over het debat naar aanleiding van de controverse over Marieke Lucas Rijneveld als vertaler voor het werk van Amanda Gorman, stelt Haidee Kotze: ‘Om te voorkomen dat we maar blijven rondcirkelen boven steeds weer dezelfde hyperbolische argumenten, moeten we nog eens goed bedenken hoe simpel het eigenlijk is wat er werd, en wordt, gevraagd: meer betrokkenheid en inclusiviteit rond hoe uitgevers en andere poortwachters van de literaire industrie beslissingen nemen over wie bepaalde teksten vertaalt. Zo eenvoudig is het en zo belangrijk ook.’ De vertaalwetenschap richt zich zoals we eerder zagen (de ‘manipulation school’, de ‘cultural turn’) al sinds midden jaren tachtig en begin jaren negentig op asymmetrische machtsverhoudingen binnen vertaalproductie en de gevolgen ervan. Misschien wordt het tijd dat inzichten uit de vertaalwetenschap een breder gehoor vinden. Vertaalwetenschap is er niet alleen voor academici, maar ook voor vertalers en andere belanghebbenden in het veld die een beslissende rol spelen bij de totstandkoming van een vertaling. Laten we naar elkaar luisteren.

Noten en geraadpleegde literatuur

[1] Te denken valt aan auteurs als Theo Hermans, Susan Bassnett, André Lefevere, Lieven D’hulst en Raymond Van den Broeck. Van die laatste is met name De vertaling als evidentie en paradox aanbevelenswaardig. Zie ook de bibliografie bij dit artikel.

Bassnett, Susan & André Lefevere. 1990. (Red.) Translation, History and Culture. Londen: Pinter.

Bassnett, Susan & Harish Trivedi. 1999. (Red.) Postcolonial translation. Theory and Practice. Londen: Routledge.

Buzelin, Hélène. 2004. ‘La traductologie, l’ethnographie et la production des connaissances’, Meta XLIX, 4.

Hermans, Theo. 1985. (Red.) The manipulation of literature. Londen: Croom Helm.

Hermans, Theo. 1994. ‘Vertaalwetenschap in de lage landen’, Neerlandica extra Muros, oktober, https://dbnl.org/tekst/_nee005199401_01/_nee005199401_01_0020.php, geraadpleegd op 27 juni 2021.

Hermans, Theo. 2004. ‘Vertalen als navelstaren. Van equivalentie naar intertekstualiteit’, Filter 11:2. https://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2004/112/vertalen-als-navelstaren-3-18/, geraadpleegd op 27 juni 2021.

Kotze, Haidee. (2021). ‘Vertalen is de spreekwoordelijke kanarie in de kolenmijn. Waar het debat over Amanda Gormans vertalers werkelijk over gaat’, Filter, 28:2 vertaling Jenny Mijnhijmer. ‘Translation is the canary in the coalmine’. https://haidee-kotze.medium.com/translation-is-the-canary-in-the-coalmine-c11c75a97660, geraadpleegd 27 juni 2021.

Naaijkens, Ton. 1996. (Red.) Vertalers als erflaters. Staalkaart van een eeuw vertalen. Bussum: Coutinho.

Naaijkens, Ton. 2003. ‘De wegen van vertaling’. Oratie uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Duitse letterkunde alsmede vertaalwetenschap aan de Universiteit Utrecht op 17 januari 2003. http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/23572, geraadpleegd op 27 juni 2021.

Naaijkens, Ton. 2018. ‘Het filter van de vertaling. Over literair vertalen en de restricties ervan’, Roczniki Humanistyczne, Tom LXVI, zeszyt 5.

Schyns, Désirée. 2015. ‘How Algeria’s multilingualism and colonial history are obscured: Marketing three postcolonial Francophone writers in Dutch translation,’ In Luc van Doorslaer, Peter Flynn, Joep Leerssen (Red.) Interconnecting Translation Studies and Imagology. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins.

Smeyers, Elies. 2019. Voor de doorbraak. De voorgeschiedenis van een ‘succesverhaal’. Een onderzoek naar de genese en receptie van de vroege vertalingen van Hugo Claus’ werk in het Frans. Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van doctor in de vertaalwetenschap (Ugent) en Docteur en langues, lettres et traductologie (UCL).