Inleiding in non-fictie vertalen

Geplaatst op: 16 september 2020

In dit artikel presenteert Onno Kosters een verzameling beschouwingen over het vertalen van non-fictie. Zo krijg je een indruk van wat er geschreven is door deskundigen over verschillende aspecten van het vertalen van dit genre.

Wanneer iets wordt gedefinieerd in termen van wat het niet is, is dat per definitie problematisch. De gehanteerde term veronderstelt dat we weten wat het tegenovergestelde van wat deze beschrijft wél is en dat daarmee het tegenovergestelde dáárvan dus helder wordt. Niets is minder waar. Neem de term non-fictie. Dat is niet simpelweg het tegenovergestelde van fictie (nog los van de vraag of we precies kunnen bepalen wat fictie is).

In "Non-fictie vertalen", in Alles verandert altijd: Perspectieven op literair vertalen, beschrijft vertaler Jelle Noorman het dilemma als volgt: "Het is vreemd dat er [voor non-fictie] geen woord bestaat dat refereert aan wat het wel is, want het concept is vrij eenvoudig te definiëren: onder non-fictie worden geschriften verstaan die op de werkelijkheid berustende feiten presenteren, analyseren en/of interpreteren." Op zich is dit inderdaad een eenvoudige definitie – misschien een wat al te eenvoudige: werkelijkheid en feiten lijken eenduidige, objectieve begrippen, maar beide worden uiteraard maar al te vaak – moedwillig of niet –  gepresenteerd volgens subjectieve opvattingen ervan. Ze worden ‘geframed’.

Als er iets is waar de vertaler van non-fictie op moet letten, is het de wijze waarop werkelijkheid en feiten worden gepresenteerd. Noorman is zich hiervan bewust: hij verdeelt non-fictie in negen categorieën, om vervolgens te moeten concluderen dat het concept toch ingewikkelder is dan gedacht: "De definitie mag dan helder zijn, maar de grens tussen fictie en non-fictie is dat niet altijd. Er is een schemergebied waarin verzonnen en feitelijke elementen naast elkaar bestaan."

Dat schemergebied wordt eens te meer benadrukt door het formulier waarmee literair vertalers een projectsubsidie voor literaire vertalingen kunnen aanvragen bij het Nederlands Letterenfonds. Noorman concludeert dat "[v]ertalers van literaire non-fictie rekening [zullen] moeten houden met de stilistische kenmerken van een tekst – iets wat bij de vertaling van bijvoorbeeld praktische of wetenschappelijke geschriften niet of veel minder het geval is. In dat opzicht is het vertalen van literaire non-fictie niet wezenlijk anders dan het vertalen van literaire fictie."

Noorman bespreekt met name literaire non-fictie. Hij citeert het eerder genoemde formulier van het Letterenfonds om te bepalen hoe die categorie zich verhoudt tot niet-literaire non-fictie:

Non-fictie [...] komt in beginsel voor subsidie in aanmerking als er sprake is van een literair karakter. Hierbij valt te denken aan de inzet van literaire middelen bij de behandeling van het onderwerp, zeggings- en overtuigingskracht (het gebruik van retorische procedés), de persoonlijke betrokkenheid of visie van de auteur, oorspronkelijkheid van de invalshoek en thematiek, inventiviteit en opbouw (structuur). (212)

Vertalingen van literaire non-fictie moeten aan een aantal voorwaarden voldoen: toon en stijl van de brontekst moeten ‘gerespecteerd’ worden ("het vertalen van literaire non-fictie [is] niet wezenlijk anders dan het vertalen van literaire fictie", 212) en de gepresenteerde feiten moeten kloppen.

Er bestaan verschillende opvattingen over wat het ‘respecteren’ van toon en stijl bij literair vertalen inhoudt: de ‘zichtbaarheid van de vertaler’ is een complex begrip. Bovendien is de grens tussen literair en niet-literair vaak moeilijk te bepalen: ook ‘praktische of wetenschappelijke geschriften’ die Noorman als voorbeelden van niet-literaire non-fictie beschouwt, hebben een (functionele) toon en stijl.

Afgezien van het onderkennen van de mogelijk subjectieve interpretatie van feiten, moet allereerst voor het overbrengen van feiten en werkelijkheid de juiste informatie worden gevonden. Ook is het gebruik van de juiste terminologie van belang. Het vinden daarvan is door de opkomst van internet eenvoudiger geworden, maar Noorman waarschuwt ook voor valkuilen: het is niet altijd duidelijk hoe betrouwbaar een bron is of welke spellingswijze bijvoorbeeld de voorkeur geniet. Ook kan informatie zomaar in een verkeerde of (voor het doel van de vertaling) misleidende context worden aangeboden. Ofschoon met het oog op deadlines de vertaler pragmatisch moet omgaan met het napluizen van informatie, is dus serieus, afgewogen en precies onderzoek meer dan een bijkomstigheid voor de vertaler van (literaire) non-fictie.

Noorman geeft een aantal handige tips om de moelijkheden voor te zijn en gedurende het vertaalproces efficiënt met de benodigde informatie om te gaan. Hij bespreekt daarnaast de voor- en nadelen van co-vertalen en het belang van de kritische blik op de brontekst, waar fouten in kunnen staan of verkeerd overgenomen citaten. Ten slotte wijst Noorman op het belang van overleg met de uitgever of, indien mogelijk en gewenst, met de auteur. Een mooi voorbeeld van wat dergelijk overleg kan opleveren is te vinden in Els Snicks lezing voor de Literaire Vertaaldagen in 2016, waarin ze uitlegt hoe ze tot de (door sommigen fel bekritiseerde) vertaling kwam van Juden auf Wanderschaft als Joden op drift:

Samen met de uitgever had ik bijvoorbeeld rekening gehouden met kritieken op de titel van de Engelse vertaling The Wandering Jews, overlegd met experts van het Weense Joseph Roth Gesellschaft, er een hooggeplaatste joodse geleerde bijgehaald en uiteindelijk overtuigd de knoop doorgehakt. Toen Het Parool op het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis kopte De wereld op drift, dachten we helemaal dat we de juiste keuze hadden gemaakt. Roths boek gaat immers over het lot van miljoenen Joden die moesten vluchten voor vervolging en armoede, in de jaren twintig voornamelijk uit Oost-Europa en vanaf 1933 ook uit nazi-Duitsland.

De doordachte keuze leidde echter tot onder andere de volgende reactie op Facebook: "Hoe kun je een prachtig, historisch zo rijk en beladen woord als ‘Wanderschaft’ verkrachten met de vertaling 'op drift!!!???'"

‘Non-fictie’ is een enorm breed veld en het is dan ook niet vreemd dat het noch in A Dictionary of Translation and Interpreting van John Laver en Ian Mason, noch in het Handbook of Translation Studies voorkomt. Het is dan ook aan te bevelen om naast Noormans hoofdstuk in Alles verandert altijd ook dat van Jeanne Holierhoek over het vertalen van filosofische teksten en dat van Luk Van Haute over het vertalen van realia te bestuderen.

Een niet zeer recent maar nog steeds nuttig overzichtsartikel is dat van vertaler en vertaalwetenschapper Diederik Grit, "De vertaling van realia." Grit onderzoekt wat realia precies zijn, wat de rol van tekstsoort, tekstdoel en doelgroep is, en welke strategieën mogelijk zijn: handhaving, leenvertaling, benadering, omschrijving of definiëring, kernvertaling, adaptatie, weglating en "combinaties van vertaalstrategieën." Het onderdeel ‘documentatie’ in Grits artikel is achterhaald (zie daarvoor het actuele overzicht van naslagwerken in deze Kennisbank), maar als introductie tot (het gebruik van) basisbegrippen en de belangrijke reflecties over het vertalen van realia biedt het een uiterst nuttig overzicht.

Het is opmerkelijk dat behalve in het artikel van Grit in geen van de andere teksten die hierboven worden aangehaald het begrip ‘doelpubliek’ expliciet ter sprake komt. De (veronderstelde) samenstelling daarvan is voor de vertaler echter wel degelijk van belang. Voor wie wordt deze reisgids vertaald: voor de bereisde kenner van een vreemde cultuur of voor de jeugdige backpacker? Is deze inleiding op het werk van Nietzsche bedoeld voor middelbare scholieren of voor studenten filosofie?

Dit soort vragen valt onder wat in de functionalistische stroming van de vertaalwetenschap de ‘Skopos-theorie’ wordt genoemd. Skopos (Grieks voor ‘doel’) stelt nadrukkelijk het functioneren van de vertaalde tekst in de doelcultuur centraal: "[T]he prime principle determining the choice of method and strategy in any translation process is the purpose (Skopos) of the overall translational interaction, which takes place between cooperating parties across language and culture boundaries", zoals vertaalwetenschapper Christiane Nord het in de Handbook of Translation Studies formuleert.

De Duitse vertaalwetenschapper Hans Vermeer, die het begrip Skopos muntte, gebruikt zelf termen als purpose, intention en function door elkaar heen. Om misverstanden te voorkomen stelt Nord zelf verfijningen voor: met intention wordt het gezichtspunt van de zender, de vertaler bedoeld; met function dat van de ontvanger, die de doeltekst met het oog op een specifieke purpose wil (laten) gebruiken. Nord benadrukt dat "in situations where sender and receiver belong to different cultures and have different expectations regarding a certain text or text type, this distinction becomes particularly relevant", iets dat door vertalers wel eens over het hoofd wordt gezien.

Bij het nadenken over de vertaling van vooral (literaire) non-fictie-teksten, is het dus belangrijk dat éérst wordt nagedacht over ‘function’ en ‘purpose’: de uitvoering van de vertaalopdracht is daarvan afhankelijk, veel meer of in ieder geval veel eerder dan van een tekstuele analyse van de brontekst. De vergelijking tussen het zogenoemde doeltekstprofiel (waar en hoe gaat de doeltekst in de ontvangende cultuur functioneren) en het brontekstprofiel (waar en hoe functioneert of functioneerde de brontekst in de broncultuur) leidt tot "a basis for (a) the choice of a particular translation type [...], (b) the identification of translation problems [...], and (c) a holistic design of translation strategies and procedures to solve translation problems in such a way that the target text can achieve the desired communicative functions".

De functionalistische benadering brengt interessante ethische aspecten met zich mee. Als je doel en functioneren van de doeltekst voorop stelt, betekent dat dat je ‘alles’ met de brontekst mag doen: je mag deze manipuleren op iedere wijze die doel en functioneren in de doelcultuur optimaliseert. Maar in hoeverre doe je dan, als je bijvoorbeeld stukken gaat weglaten of verplaatsen of in een geheel ander register dan de doeltekst omzet, nog recht aan de brontekst, als deze (zoals vrijwel iedere tekstsoort) literaire aspecten vertoont? Nord benadrukt dat de vertaler een ‘mediator’ is, die op een specifieke manier altijd trouw is aan de brontekst: zij introduceerde het begrip ‘loyalty’ (tegenover het klassieke concept ‘fidelity’):

Loyalty is an interpersonal category referring to a social relationship between individuals. In a general model, loyalty would be a blank space that, in a specific translation task, is filled by the demands of the culture-specific translation concept, especially where the source and target cultures have divergent views of what a translator should or should not do. The translator is a mediator, and mediation cannot mean imposing the concept of one culture on members of another.

Niet iedere cultuur ziet vertalers op dezelfde wijze. De ethische dimensie verschilt van cultuur tot cultuur. De radicale manipulatie van een (literaire) non-fictie brontekst om tot een ‘loyale’, optimaal functionerende doeltekst te komen, is vanuit het gezichtspunt van sommige culturele tradities onproblematisch. Andere zullen het verwerpen. Datzelfde zal gelden voor individuele vertalers: hoezeer ook de functionaliteit van de doeltekst voorop staat, de een stelt strengere eisen aan het volgen van de brontekst, de ander zal minder ‘precieze’ opvattingen hebben.

Dit alles maakt eens te meer duidelijk dat bij het vertalen van (literaire) non-fictie, een eenduidig doeltekstprofiel en vervolgens een vergelijking met het brontekstprofiel noodzakelijk is. Op grond van die vergelijking maakt de vertaler een overzicht van brontekstuele struikelblokken. Daarbij is het esssentieel dat er overleg tussen opdrachtgever en vertaler en, waar mogelijk of auteursrechtelijk relevant, overleg tussen opdrachtgever, vertaler en bronauteur/-uitgever plaatsvindt over de mate van vrijheid die de vertaler zich mag permitteren.

Brontekstuele struikelblokken kun je onderverdelen in pragmatische, cultuurspecifieke, talenpaarspecifieke en tekstspecifieke categorieën. Die onderverdeling is afkomstig uit een ander artikel van Christiane Nord, "Tekstanalyse en de moeilijkheidsgraad van een vertaling", gepubliceerd in Denken over vertalen (niet online beschikbaar, maar belangrijk genoeg om hier wel te noemen). Pragmatische vertaalproblemen "komen voort uit de verschillen in communicatieve situaties waarin de brontekst en de doeltekst zijn ingebed" (verschillen in plaats, tijd en voorkennis tussen de ontvangers van resp. bron- en doeltekst); cultuurspecifieke vertaalproblemen komen voort uit de "verschillen in normen en conventies van de bron- en de doelcultuur (zoals bv. genreconventies, [...] maateenheden, beleefdheidsconventies, wettelijke normen voor medische bijsluiters)"; talenpaarspecifieke vertaalproblemen "komen voort uit de verschillen in structuren van de brontaal en de doeltaal" (bv. het veelvuldig gebruik van de ‘progressive’ [de -ing-vorm’ in het Engels]); tekstspecifieke vertaalproblemen doen zich "bij de vertaling van een individuele tekst voor" (147).

Nord benadrukt dat het inventariseren van de vertaalproblemen ook in deze volgorde (top-down) moet worden afgewerkt, want "daardoor wordt de categorie van de talige vertaalproblemen [...] sterk gerelativeerd: veel vertaalproblemen die specifiek zijn voor een talenpaar, worden als het ware vanzelf opgelost als de pragmatische omstandigheden of de conventies toch al bepaalde formuleringen uitsluiten" (idem). In de praktijk blijkt het hanteren van Nords model minder eenvoudig dan zij het zelf voorstelt, en dat tekstspecifieke problemen bij het toepassen van het model "als het ware vanzelf [worden] opgelost" nogal optimistisch is geformuleerd.

Met name de categorieën ‘pragmatisch’ en ‘cultuurspecifiek’ vertonen veel overlap: in beide, immers, speelt voorkennis een cruciale rol. Een vuistregel die dit probleem kan helpen relativeren is de volgende: een conventie is een cultuurspecifiek element als er in de doeltaal een rechtstreekse, conventionele vertaling voor bestaat (de aanspreekvorm ‘Your majesty’ = ‘mevrouw’ of ‘meneer’). Een maateenheid is een cultuurspecifiek element als deze is om te rekenen tot een doelcultureelspecifiek element (zoveel inches = zoveel centimeter).

Vaak wordt de overmatige tijdsinvestering opgeworpen als bezwaar tegen het het opstellen van een doeltekst- en brontekstprofiel en het analyseren van de verschillen met behulp van Nords begrippen. Oefening daarmee zal echter het herkennen van de problemen vereenvoudigen en, bij de geleidelijke internalisering ervan, juist een efficiënt voortraject van de vertaling van (literaire) non-fictie vormen. Oefening en toepassing zal de tijdsinvestering juist verminderen, omdat problemen sneller worden herkend en efficiënt kunnen worden opgelost.